Jan Martinus Smit

Geslacht: Man
Vader: Alexander Smit
Moeder: Johanna Holm
Geboren: 4 Jan 1852 Amsterdam
Overleden: 7 Apr 1942 Haarlem
Religie: Rooms Katholiek
Beroep: onderwijzer
Aantekeningen: Smit begon in 1879 als leraar natuurkunde en kosmologie aan de pas opgerichte Apeldoornse Koninklijke Hoogere Burger School (HBS). Aanvankelijk merkten de meer gegoeden slechts iets van zijn aanwezigheid, wanneer hij in de avonduren natuurkundedemonstraties gaf. In 1880 promoveerde hij aan de Universiteit van Amsterdam tot doctor in de natuurwetenschappen op Het beginsel van Canot, Eene historische critische beschouwing (Zutphen 1881). In 1881 was Smit met C.V. Gerritsen en B.H. Heldt de oprichter van de Nieuw-Malthusiaanse Bond, waarvoor hij de brochure Ons Programma (Amsterdam 1882) schreef en vijf jaar als penningmeester optrad. Smit propageerde geboortebeperking om het lot van vrouwen uit de 'mingegoede klasse' te helpen verlichten. De Apeldoornse burgerij nam hem dit standpunt niet in dank af. Onder invloed van zijn voor radicaal Nederland schrijvende zwager P.C.F. Frowein begon Smit zich openlijk te interesseren voor de stem- en kiesrechtbeweging, die vanaf 1885 steeds actiever werd. Na de splitsing der gelederen zette Smit zich in voor de meer socialistisch georiënteerde Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht. Hij schreef artikelen voor het socialistische Groninger Weekblad, maar ook voor Recht voor Allen en Morgenrood. Bovendien was hij redacteur van het samen met K. Kroeseklaas te Apeldoorn uitgegeven radicaal tijdschrift Voorwaarts. Hij begon in den lande lezingen over het kiesrecht te houden. Ooggetuigen meldden dat hij in staat was op een geestige wijze de talrijke aanwezigen helder te maken waarvoor de kiesrechtbeweging zich zo inspande. Tijdens bijeenkomsten wees hij tevens op het onrecht voortvloeiende uit de koloniale politiek, de jachtwet en de drankwet. De schoolleiding en de plaatselijke commissie voor het middelbaar onderwijs keurden deze activiteiten af en vonden zijn uitvallen naar koning Willem III, de hoofdbewoner van paleis Het Loo, die toch zoveel voor de plaatselijke samenleving had gedaan, ten zeerste ongepast. Nadat hem door burgemeester J.A. van Hasselt min of meer een zwijgplicht was opgelegd, omdat hij door zijn politieke activiteiten het schoolleven negatief zou hebben beïnvloed, kwam het conflict in de landelijke pers terecht. In 1887 – op het hoogtepunt van de agitatie voor algemeen kies- en stemrecht – verscheen de naam van Smit vanaf augustus veelvuldig in de landelijke en lokale pers. Zijn tegenstanders verweten hem een politiek agitator te zijn. Zijn medestanders zagen in hem het slachtoffer van de vaag omschreven politieke rechten van een (gemeente)ambtenaar, die – zoals in zijn geval – ook nog socialist was. Smit weigerde te gehoorzamen en beriep zich op de vrijheid van meningsuiting, die ook voor ambtenaren gold. Het gemeentebestuur schorste hem hierop met ingang van 1 oktober 1887. Inmiddels schreven liberale couranten, en dan vooral het radicale blad De Amsterdammer, in de maanden september tot december 1887 over wat de 'kwestie Smit' ging heten. Zijn tegenstanders verweten hem de massa op te zwepen en openlijk tijdens 'meetings' tot revolutie te hebben aangezet, daar waar Smit alleen de woorden van wijlen minister A.E.J. Modderman had geciteerd, die aanraadde het kiesrecht uit te breiden daar er anders niet in te dammen krachten zouden kunnen losbreken. De schorsingsgronden van het Apeldoorns gemeentebetuur werden in de pers heftig gekritiseerd. De wet op het middelbaar onderwijs uit 1863 gaf in artikel 29, alinea 3, aan lagere overheden het recht iemand te schorsen. In artikel 8 werden hiervoor de aan te voeren redenen opgesomd. In de hele discussie die na Smits schorsing op gang kwam, werd hiervan angstvallig geen gebruik gemaakt op de overweging na – die niet in de wet is terug te vinden – dat een gemeenteambtenaar er geen openlijke politieke mening op na mocht houden. De Amsterdammer zat er niet ver naast toen ze in haar zoveelste commentaar stelde, dat de ophef over de zaak, wanneer ze onder de rook van bij voorbeeld Arnhem had plaatsgevonden, stellig niet zo groot zou zijn geweest. De landelijk ontstane beroering leidde tot vele petities van onder meer werkmans-, arbeiders- en lerarenverenigingen, die allen meenden dat indien de schorsing niet ongedaan zou worden gemaakt er voor vele jaren sprake zou zijn van vrijheidsberoving van ambtenaren. Smit ging intussen door met het toespreken van nu vooral socialistische bijeenkomsten en diende tevens een verzoek bij Willem III in om zijn schorsing op te heffen. De koning liet de zaak onderzoeken door minister J. Heemskerk Azn., die vervolgens bij de beraadslagingen van de Algemene Beschouwingen voor 1888 in aanvaring kwam met meerdere Kamerleden. Deze meenden dat de rechten van Smit, die inmiddels vanwege zijn openlijk kiezen voor het socialisme per 1 januari 1888 ontslag was aangezegd, onterecht waren beknot. Heemskerk nodigde de Kamer uit een initiatiefwet in te dienen, maar raadde deze tegelijk af, waarop schorsing en ontslag gehandhaafd bleven. Toen in december 1887 tevens duidelijk werd dat Smit zich wilde blijven ophouden in het socialistische kamp, ondanks schriftelijke uitnodigingen van radicalen, onder wie M.W.F. Treub, om tot hun gelederen terug te keren, keerde uiteindelijk ook De Amsterdammer zich van hem af.
In 1888 woonde Smit beurtelings in Amsterdam en Den Haag. Hij was een tijdlang administrateur van Excelsior in Den Haag, waar Recht voor Allen gedrukt werd. Hij stichtte het geïllustreerde weekblad Morgenrood, waarvan het eerste nummer in juni 1888 verscheen. 'Hij was voor velen een goed vriend, maar voor de drukkerij een slecht administrateur', oordeelde W.H. Vliegen. Smit maakte er zo'n warwinkel van dat Vliegen 'toenmaals meesterknecht, en in de praktijk direkteur der drukkerij, zich verplicht zag' Smit weg te sturen. In juni 1889 verliet Smit Nederland om een nieuw bestaan op te bouwen in de Verenigde Staten. In september 1890 kwam hij echter terug en werd hij enige maanden door vrienden en familie onderhouden. Na zijn tijdelijke aanstelling tot leraar natuurkunde en kosmologie aan de Rijks-HBS te Warffum volgde in 1891 – een jaar na de dood van koning Willem III – een vaste benoeming. Allen die in deze jaren met hem van doen hadden, roemden zijn ijver, oprechtheid en enthousiasme als leraar. In 1898 werd hij voorgedragen en tot directeur van de school benoemd. In die functie stuitte hij op veel weerstand en lukte het hem niet van het lerarencorps een collectief te maken. Kort na zijn pensionering in het oorlogsjaar 1917 vestigde hij zich in Haarlem, waar hij in 1942 op hoge leeftijd stierf.
LITERATUUR: Bymholt, Geschiedenis; Vliegen, Dageraad, I, II; J.A. Nieuwenhuis, Een halve eeuw onder socialisten (Zeist 1933); H.J. Scheffer, Henry Tindal. Een ongewoon heer met ongewone besognes (Bussum 1976); G. Nabrink, Seksuele hervorming in Nederland (Nijmegen 1978) 96-7; G. Klok, 5 x 25. Van HBS tot HHC Warffum 1868-1993 (Warffum 1993); E. Luikens, 'Politieke en bestuurlijke ontwikkelingen' in: R.M. Kemperink, Geschiedenis van Apeldoorn (Zutphen 1993) 213-45; E. Luikens, Apeldoorn in de schaduw van Het Loo 1785-1905. Politieke, bestuurlijke en maatschappelijke ontwikkelingen in Apeldoorn (Zutphen 1999).
PORTRET: Jan Martinus Smit, uit: W.H. Vliegen, Die onze kracht ontwaken deed. Geschiedenis der Sociaaldemocratische Arbeiderspartij in Nederland gedurende de eerste 25 jaren van haar bestaan I (Amsterdam 1924)
Auteur: Elze Luikens
Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 8 (2001), p. 252-254

Gezin 1

Huwelijkspartner: Barendina Frowein geb. 27 Apr 1853 overl. 7 Nov 1883
Huwelijk: 27 Nov 1879 Sloten, N.-H.
Kinderen:
  Barendina Josephina Smit Male geb. 10 MEI 1880
  Daniëla Smit Male geb. 19 Feb 1882

Gezin 2

Huwelijkspartner: Josephina Frowein geb. 2 OKT 1858 overl. 13 MEI 1946
Huwelijk: 15 Juli 1886 Amsterdam