Johannes Bernardus Theodorus Hugenholtz
Geslacht: | Man | |
Vader: | Johannes Bernardus Theodorus Hugenholtz | |
Moeder: | Hermina Ottolina Mathilda Maria Sophia Geesink | |
Geboren: | 14 MEI 1888 | Kattendijke |
Overleden: | 25 Dec 1973 | Renkum |
Beroep: | predikant | |
Aantekeningen: | Last Name: Hugenholtz First Name: Johannes Bernardus Theodorus Date of Birth: 14/05/1888 Date of death: 25/12/1973 Rescuer's fate: survived camp inmate Nationality: THE NETHERLANDS Religion: CALVINIST Gender: Male Profession: REVEREND Place during the war: Ammerstol, Zuidholland, The Netherlands ; Utrecht, Detention Site ; Vught, Camp, The Netherlands Rescue Place: Ammerstol, Zuidholland, The Netherlands Rescue mode: Hiding File number: File from the Collection of the Righteous Among the Nations Department (M.31.2/2006) In October 1941 Meir Denneboom, 17 was sent to the Hugenholtzes. Johannes Hugenholtz was a reverend in the local Protestant church in Ammerstol, South Holland, and he and his wife, Esther, had two adult children, the youngest of whom, a 24-year-old student, lived at home. Meir stayed with them for two months, until December 1941, when he returned to his parents. He stayed at home in Zwolle until September 1942, when he was sent to a labor camp and then to Westerbork. After escaping from Westerbork with his brother and two other boys, Meir returned home to find his family still there. Later, on October 15, he went back to Johannes and Esthers, where he found three other Jews in hiding. He escaped during the raid on the home of the Hugenholzes in which the three Jews were caught and sent to their deaths, while Johannes and Esther were sent to prison in Utrecht and from there to the Vught concentration camp for nine months. On February 26, 1981, Yad Vashem recognized Reverend Johannes Bernardus Theodorus Hugenholtz and his wife, Esther Maria Hugenholtz-Pouwelsen, as Righteous Among the Nations. Hij is geboren in Kattendijke (Zeeland). In 1902 verliet hij de ouderlijke woning, om naar het gymnasium in Doetinchem te gaan. Dankzij een vriend werd zijn grote liefde voor de techniek opgewekt. Deze liefde voor de techniek zou hem altijd bijblijven. In de loop der jaren zou hij naast zijn studeerkamer een tweede kamer hebben met allerlei spullen op het gebied van de techniek; röntgenapparatuur, een sterrekijker, enz. enz. Uiteindelijk trok de theologische studie hem toch meer. Van 1907 tot 1912 studeerde hij theologie aan de Rijksuniversiteit in Utrecht. In 1912 kwam hij in aanraking met Bart de Ligt, de aanvoerder van de nogal radicale vleugel van de BvCS (Bond van Christen Socialisten). De standpunten van de BvCS trokken hem erg aan, meer om het pacifistische dan om het socialistische element. Op 9 maart 1913 werd hij door zijn vader bevestigd in de Nederlands Hervormde gemeente Vledder (classis Meppel). Op 7 juli van dat zelfde jaar trouwde hij met Ester Maria Pouwelsen ( -1970). Als predikant was hij zeker geen meeloper: als iets volgens hem niet rechtvaardig was ging hij er altijd tegen in, ook al was de hele wereld tegen hem. Hij was één van de eerste predikanten die verkondigden dat oorlog en evangelie onverzoenlijk waren. De oorlog is een zonde tegen God en tegen Christus. Daarom sloot hij zich aan bij de BvCS, hoewel hij ook sympatiseerde met de SDAP (Sociaal Democratische Arbeiders Partij); hij las Het Volk en maakte twee grote vergaderingen mee, waar o.a. Troelstra en Mendels spraken. Onder leiding van ds. Hugenholtz en ds. Bart de Ligt sloeg de BvCS vooral de richting van het anti-militarisme in. Ook werkte hij van 1914 tot 1924 mee aan de IAMV (Internationale Anti-Militaristische Vereniging). Op vele vredescongressen, ook in het buitenland, was hij aanwezig. Alles leek goed te verlopen. Plotseling werd hij ruw wakker geschud door het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Een herinnering van ds. Hugenholtz getuigt hiervan. Na een idyllisch pastoraal leven van één jaar in Vledder, werd ik plotseling opgeschrikt en was het me of de bliksem in mijn ziel sloeg. Hij kwam steeds meer tot de ontdekking dat het juist de kerken waren, die zich aanpasten aan de oorlog; terwijl volgens hem de kerken juist moesten protesteren. In december 1914 kwam zijn verre familielid ds. F.W.N. Hugenholtz (1868-1924), die 2e kamerlid voor de SDAP was, in Vledder preken. Tot zijn grote verbazing verdedigde deze de mobilisatie van het leger. Hij begreep de houding van de kerk niet en was diep teleurgesteld in de arbeidersbeweging. Daarom publiceerde hij in 1915 zijn preek :Gij zult niet doden. Het stuk beleefde twee herdrukken in oorlogstijd. Dienstweigering was volgens hem de wil van Christus, omdat deze ons oproept tot het dienen van God en onze naasten. In zijn gemeenteblaadje lichtstralen sprak hij vele malen zijn antimilitaristische gevoelens uit, met als gevolg dat hij met politie, deurwaarder en justitie in aanraking kwam. In mei 1915 verscheen zijn artikel: Hoe zou Jezus Christus in de tegenwoordige tijd staan tegenover de oorlog? Naar aanleiding van dit artikel moest hij in juni van dat jaar voor de rechter van instructie verschijnen. Na het verhoor, waarbij hij zei bij zijn standpunt te zullen blijven, werd hij van rechtsvervolging ontslagen. Uiteraard was hij ook medeondertekenaar van het diensweigeringsmanifest (september 1915). Hierdoor moest hij samen met dr. L.A. Baeler voor het gerecht in Assen verschijnen; beschuldigt van opruiïng. Beiden namen geen advocaat. Ds. Hugenholtz was bereid om desnoods alleen tegenover de kerk en de staat te gaan staan. Tijdens het proces gebruikte hij de historische woorden van Luther:Hier sta ik, ik kan niet anders. Ook zei hij:Getuigenis is geen opruiïng. Ons vervolgen is zondigen tegen de heilige geest. Op 6 april werden ze, na hoger beroep, vrijgesproken, omdat ze zich niet hadden bemoeid met de verspreiding van het manifest, in de zin der wet. Om invloed te krijgen in het politieke leven werd besloten dat de BvCS mee zou doen aan de verkiezingen van 1918. Dankzij de redevoeringen van ds. Hugenholtz en ds. Bart de ligt, veroverde de partij een zetel in de 2e kamer. De BvCS was de eerste politieke partij die opriep tot eenzijdige ontwapening. Op 20 april 1918 verhuisde hij naar het Noord-Hollandse Purmerend, omdat men daar een Christen-Socialistische en antimilitaristische predikant wilde hebben. Purmerend was een erg arme gemeente, waar de tegenstellingen tussen rijk en arm heel groot waren. De tractementen van de predikanten waren erg laag en het was heel moeilijk om financieel het hoofd boven water te houden. Hij heeft nog enige tijd geprobeerd de materiële lasten te verlichten, door naast zijn werk als predikant ook nog ander werk aan te nemen. Zo legde hij voor de rijke burgers elektrische leidingen aan en schreef hij samen met zijn vrouw aktes over voor de notaris. Toen de zorgen hem te groot werden besloot hij zijn bediening neer te leggen, zodat hij zijn gezin naar behoren kon voeden. Op 1 september werd hem eervol ontslag met bevoegdheid van emeritus verleend. Hij werd vertegenwoordiger in allerlei artikelen; van chocoladerepen tegen hoofdpijn tot stofzuigers en andere artikelen. In 1924 eindigde zijn loopbaan in het zakenleven, doordat hij een aanbod kreeg om predikant te worden in Ammerstol, een kleine ZuidHollandse gemeente, waarvan de gemeente sympathiek stond tegenover het anti-militarisme. Op 10 juni 1924 werd hij bevestigd in Ammerstol. Hij meende dat er een specifiek kerkelijke vredesbeweging nodig was. De eerste aanzet hiertoe was dan ook van hem. Op 10 september 1924 richtte hij zich in een Open brief aan alle predikanten, pastoors en rabbis die in de naam van God en Christus het militarisme verdedigen en zijn geweldsmiddelen zegenen. Het was een poging om binnen de kerken de strijd aan te binden met het militarisme, opdat de kerken het militarisme zullen veroordelen en nieuwe oorlogen helpen voorkomen. Deze mening sloot goed aan bij de opvatting van prof. G.J. Heering. Deze voormalig predikant van de Remonstrantsche Broederschap, die zelf ook ideeën in die richting had, besloot met Hugenholtz te gaan samenwerken. Op 8 oktober 1924 kwamen in Utrecht, in hotel lEurope, een vijftigtal mensen bijeen die gehoor hadden gegeven aan de oproep van ds. Hugenholtz. Het gezelschap bestond uit oud leden van de BvCS, leden van diverse kerken en enkele buitenkerkelijke Christenen. Na een uitvoerige discussie werd besloten Kerk en Vrede op te richten, om de strijd aan te binden tegen oorlog en oorlogstoerusting en de kerken te doordringen van de overtuiging dat oorlog en evangelie een onverzoenlijke tegenstelling vormen. Na de vergadering traden dertig voorgangers toe tot de vereniging. Heering werd de bezielende leider en als secretaris werd Hugenholtz, die een goed organisator was, de belangrijkste spil van de vereniging. De pastorie van Ammerstol werd het secretariaat en het centrum van Kerk en Vrede. Tijdens en vlak na de oprichting moest er onder moeilijke omstandigheden worden gewerkt. Misverstanden, tegenwerkingen en verdachtmakingen in en buiten de kerk waren aan de orde van de dag. Op 20 december 1924 werd de NMOF opgericht (Nooit Meer Oorlog Federatie). Deze overkoepelende vredesorganisatie, waarvan ook Kerk en Vrede lid zou worden, zou de Nederlandse vredesbeweging vertegenwoordigen in het internationale vredesbureau in Genève, de BIP (Bureau International de la Paix). Hij kreeg grote internationale bekendheid als strijder voor de vrede. Toen in 1925 verkiezingen voor de 2e kamer zouden worden gehouden, richtte Hugenholtz de NVA op (Nationale Vredes Actie). Deze stichting gaf o.a. pamfletten, brochures, gebroken geweer-insignes en nog veel meer uit ten behoeve van het vredeswerk en de nationale ontwapening. De NVA was bedoeld om het hele Nederlandse volk te bereiken. Dat zelfde jaar verscheen het eerste nummer van het tijdschrift Kerk en Vrede. Aanvankelijk werd het tijdschrift geheel door Hugenholtz gevuld, maar al snel werd hij bijgestaan door anderen. Naast dit tijdschrift gaf de vereniging pamfletten en brochures uit, maar het tijdschrift werd gezien als het belangrijkste wapen in de christen-anti-militaristische strijd, zowel binnen ter verdieping van het beginsel, als naar buiten ter verbreiding ervan. Zeer veel steun ondervond hij van dr. J.J. Buskes, die een groot politiek en theologisch inzicht had. Dr. Buskes was één van de eersten die het gevaar van het fascisme voorzag en er tegen in het geweer kwam. Kerk en Vrede ontwikkelde zich voorspoedig. Het aantal leden groeide snel. In de jaren 1927 en 1928 maakte hij samen met zijn vrouw en twee zoons een vredesautotocht door Nederland en België. Hiermee hoopte hij het vredeswerk grotere bekendheid te geven. Inmiddels was in 1926 de eerste afdeling van Kerk en Vrede, in Varsseveld, opgericht. Dit voorbeeld werd daarna door een groot aantal gemeenten opgevolgd. In 1931 zou zelfs worden besloten tot het vormen van een federatie, omdat het aantal afdelingen inmiddels boven de honderd was uitgestegen. Vanaf 1927 was het ook voor niet-voorgangers mogelijk geworden om lid te worden. Het aantal leden zou oplopen tot meer dan 9000 in 1932, waarvan 378 voorgangers. In 1936 zou het aantal voorgangers haar hoogste punt bereiken met 390 voorgangers. Op dat moment was 13% van de protestantse voorgangers lid van Kerk en Vrede. In het begin van de jaren 30 stond de Nederlander tamelijk onverschillig tegenover het Duitse nationaal-socialisme. Hierin onderscheidde Kerk en Vrede zich, dat al in 1932 waarschuwde voor het heidense en barbaarse nationaal-socialisme. In dat zelfde jaar publiceerde Hugenholtz het handboek voor de vredesbeweging. In 1933 begon het aantal leden van de vereniging te dalen. Dit had voor een groot deel te maken met de dreiging van het nationaal-socialisme. Een groot aantal leden zag hierin voldoende rede om de vereniging de rug toe te keren. Ze waren, over het algemeen, ernstig geschokt in hun Christen-antimilitaristische houding door het mislukken van de ontwapeningsconferentie van de volkenbond en de Duitse herbewapening. De vredesbeweging raakt onderling verdeeld over de vraag of geweldgebruik toegestaan was in de verdediging tegen de fascistische agressie. De vredesbewegingen kregen regelmatig een gevoelige tik, doordat internationaal bekende antimilitaristen hun standpunten opgaven. Albert Einstein, die enkele malen door ds. Hugenholtz bezocht was, gaf zijn antimilitarisme op in 1933. Verder hadden maatregelen die van overheidswege en kerkelijke zijde werden getroffen tegen Kerk en Vrede, een negatief effect op het aantal leden van de vereniging. De eerste en tegelijk ook felste bestrijding kwam vanuit de kerken. In 1936 (synode van Amsterdam) ontzegde de gereformeerde kerk de toegang voor het avondmaal aan leden van de NSB (Nationaal Socialistische Beweging) en aan leden van Kerk en Vrede. Ook voor katholieken werd het lidmaatschap verboden, maar dit had nauwelijks invloed op het ledental. Aanmerkelijk meer consequentie had de uitbreiding van het ambtenarenverbod in september 1938. Voortaan was het lidmaatschap ook voor rijksambtenaren verboden. Aanleiding hiertoe was dat Kerk en Vrede was aangesloten bij de GPI (Groupment Pacifist International); een internationale anti-militaristische organisatie, die onder invloed zou staan van anarchisten. De terugloop van het aantal leden sluit aan bij een ontwikkeling die de vredesbeweging in haar geheel doormaakte in de jaren dertig. Ondanks een discussie over de houdbaarheid van haar beginsel werd dit beginsel als geheel gehandhaafd. Men wenste geen geweld te gebruiken, ook niet in de strijd tegen het fascisme en het nationaal-socialisme. De Duitse inval kwam voor Kerk en Vrede niet geheel onverwacht. Ze hadden al lang voorzien dat de Duitse agressie hierop moest uitdraaien. De bezetter stelde een censuur in. Kerk en Vrede hield zich aan deze censuur om toch vooral te voorkomen dat de vereniging verboden werd. In die tijd vinden er dus ook geen discussies plaats in het tijdschrift. In maart 1941 wordt Kerk en Vrede door de bezetter verboden en wordt het secretariaat in Ammerstol verzegeld. Kerk en Vrede hield als vereniging op te bestaan. Hugenholtz wist nog een honderdtal exemplaren Duitse vertalingen van de Zondeval van het Christendom te redden. Veel materiaal had men zelf al uit veiligheidsoverwegingen vernietigd. De rest werd later door de bezetter in beslag genomen. Daarom is bij gebrek aan materiaal weinig te zeggen over de omvang van de verzetsactiviteiten van Kerk en Vrede. Het bestuur van Kerk en Vrede kwam nog regelmatig bij elkaar, totdat de spoorwegstaking ook hier een einde aan maakte. Hugenholtz hield geheime spreekbeurten en iedereen die hem nodig had, kon op hem rekenen. Joden en andere vluchtelingen klopten nooit tevergeefs aan. In verband hiermee werd hij in juni 1943 gevangen genomen. Hij zat eerst 2 maanden gevangen in Amsterdam en vervolgens 7 maanden in Vught. Tijdens zijn gevangenschap viel hij op vanwege zijn grote blijmoedige uitstraling. Hij was nooit teneergedrukt. Hoewel hij na zijn vrijlating meteen weer doorging met zijn illegale werk, moest hij nu natuurlijk wel voorzichtiger te werk gaan. Dr. J.J. Buskes zat tijdens de oorlog als gijzelaar gevangen in St. Michielsgestel, samen met een grote groep intellectuelen, politici etc. Na de oorlog begon Hugenholtz meteen weer met zijn pacifistische werk. Gedurende de oorlog was de IAMV (Internationale Anti-Militaristische Vereniging) opgeheven. Op initiatief van mr. H.J. van Wijk, ds. Hugenholtz en enkele anderen, besloot men een samenbundeling van anti-militaristen en sympatiserenden te organiseren. Op 30 maart 1946 kwam, onder voorzitterschap van Van Wijk, een groep mensen bijeen. Hier werd toen de ANVA (Algemene Nederlandse Vredes Actie) opgericht. Ds. Hugenholtz is nog enige tijd secretaris geweest van deze vereniging. In het begin werden er verschillende groepen gevormd, waaronder naar men dacht ook Kerk en Vrede zou kunnen behoren. De ontwikkeling liep anders toen Kerk en Vrede zich in dat zelfde jaar herorganiseerde. Op 21 januari 1946 werd Kerk en Vrede heropgericht. De herziening van enkele ondergeschikte gedachten bleek nodig, maar de hoofdgedachte bleef overeind. Hugenholtz droeg het secretariaat over aan J.J. Wentink. Hijzelf zou zich meer gaan concentreren op het internationale gebied. Voor Kerk en Vrede ging hij de functie van secretaris voor internationale contacten vervullen. De positie van Kerk en Vrede was in die tijd verre van rooskleurig; het ledental steeg slechts aarzelend. In 1950 was het ledental gestegen tot 2200. Op 20 december 1947 werd op initiatief van Hugenholtz en drie anderen, met krachtige medewerking van het Rode Kruis, de NBIV opgericht (Nederlandse Beweging ter Bevordering van Internationale Vrede en Internationale Veiligheid). Aanleiding hiertoe was, dat het Rode Kruis in haar conferentie in Oxford, in juli 1946, in een resolutie had verklaard dat zij ook vredeswerk ter voorkoming van oorlogen moeten steunen. Toen het Rode Kruis in Stockholm haar mening introk en het Nederlandse Rode Kruis zich in 1951 terugtrok, liep het werk ten einde. Na het uiteenvallen van de NBIV besloten de meer radicale pacifistische organisaties zich opnieuw aaneen te sluiten. De nieuwe overkoepelende organisatie werd de OCV (Onafhankelijke Commissie voor Vredeswerk). Aanvankelijk was Hugenholtz voorzitter, maar hij werd na enige tijd opgevolgd door van Wijk. Hugenholtz werd vertegenwoordiger van de vereniging in de ILCOP (International Liason Commitee of Organisation of Peace). Deze vereniging was de opvolger van de BIP. In 1965 werd de OCV opgeheven. Na meer dan dertig jaar in Ammerstol het evangelie te hebben verkondigd, nam hij op 2 mei 1954 afscheid van zijn gemeente. Bij zijn afscheidspreek waren vrijzinnigen, orthodoxen, gereformeerde bonders, gereformeerden, remonstranten en nog meer geloofsovertuigingen aanwezig. Zijn preek was naar aanleiding van de vraag: Wie is Jezus?. In deze preek zei hij onder andere:Hij is het die ons ook heden roept om te bouwen aan zijn rijk, te strijden tegen onrecht en tegen de duivelse zonde van het militarisme. Koninkrijken vallen, maar Jezus blijft. In een interview vertelde hij:De vredesbeweging is geen stokpaardje van me, maar een gewetenskreet . Hij hoopte dat het niet nog eens dertig jaar zou duren, voordat de kerken tot een algemene afkeuring van al het oorlogsgeweld zou komen. Het emeritaat zag hij niet als levenseind, maar als het begin van een nieuwe fase in zijn leven, want er moest nog zoveel worden gedaan. Hugenholtz vertrok naar Zeist. Uit dankbaarheid heeft de gemeente Ammerstol een straatnaam naar hem genoemd. Na de oorlog was hij sterker dan voorheen overtuigd van de funeste gevolgen van de tegenstelling tussen de hoogontwikkelde (haves) en de technisch onderontwikkelde volken (have nots). Er moest en zou een organisatie komen voor politieke pressie, voor deugdelijke informatie en voor daadwerkelijke hulp inzake de ontwikkelingslanden; een brede organisatie waarin wij ten overstaan van wereldvraagstuk eindelijk onze eigen verdeeldheid en verzuiling eens zouden vergeten. Wat Hugenholtz betreft ging het om vanzelfsprekendheden. Hij begreep niet dat iemand dat niet snapte. Vrede en rechtvaardigheid moesten worden bevochten en georganiseerd door allen, zonder onderling gekibbel. De werkelijkheid was harder dan deze eenvoudige,recht toe recht aan denkende dominee kon voorstellen. Daarom moest het twee volle jaren van strijd, onvermoeibaar overleg, teleurstelling, hoop en wanhoop kosten, voor de NOVIB (Nederlandse Organisatie Voor Internationale Bijstand) op 23 maart 1956 werd opgericht. Na de 2e wereldoorlog was hij lid geworden van de toen net opgerichte PvdA (Partij van de Arbeid). Hij was een goede bekende van Drees sr. In 1963 bedankte hij voor het lidmaatschap, omdat hij vond dat de politiek van de PvdA in strijd was met het Christen-Socialistische en humanistische beginsel. Zijn grootste bezwaren waren: het aanvaarden van de kernwapens, de herbewapening van Duitsland en de steun die de PvdA gaf aan de NAVO (Noord Atlantische Verdrags Organisatie), terwijl daar ook fascistisch en dictatoriaal geregeerde staten lid van waren (o.a. Spanje en Portugal). Hierna is hij nog enige tijd lid geweest van de PSP. In 1970 kwam zijn geliefde echtgenote te overlijden. Zij had hem altijd op onnavolgbare wijze opgevangen en hem aangevuld als hij tekort schoot. Het licht en vlammend leven van deze (schijnbaar) onverwoestbare man doofde uit. Hij werd erg teruggetrokken en wachtte op het moment dat God hem zou halen. Hij overleed op 1e kerstdag 1973 in Amerongen en werd begraven in Ammerstol, waar hij samen met zijn gezin de gelukkigste tijd van zijn leven had doorgemaakt. Ds. Buskes leidde de rouwdienst. Hij was één van de weinige volkomen onbaatzuchtige mensen die ik in mijn leven ontmoet heb. Hij liet Jezus en daarom ook anderen voorgaan. De begrafenis zou in stilte gehouden worden, maar er waren desondanks heel veel mensen, vaak van eenvoudige komaf, aanwezig. De bevolking was hem niet vergeten. werken: * Volken helpen Volken: Internationale technische bijstand. Amsterdam, 1956. bron: Familiegeschiedenis Hugenholtz, door G.W.K. Hugenholtz Versie: 16 januari 2003 www.hugenholtz.net/stamboom.htm |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Esther Maria Pouwelsen | geb. 29 Jan 1887 overl. 26 Aug 1970 |
Huwelijk: | 7 Juli 1913 | Antwerpen, België |