Elisabeth Carolina van Dorp

Geslacht: Vrouw
Vader: Gerald Carel Theophilus van Dorp
Moeder: Adriana Elisabeth Verdam
Geboren: 9 MEI 1872 Arnhem
Overleden: 9 Juni 1945 Banjoe Biroe, Ned. Indië
Religie: Remonstrants
Beroep: juriste, econome en politica
Aantekeningen: Elisabeth Carolina (Lizzy) van Dorp groeide samen met haar jongere broer Gerard Carel Adriaan op aan de Velperweg in Arnhem, in een welgesteld remonstrants milieu. De familie bezat land, villa’s en woonhuizen. Haar vader had zijn sporen verdiend als oprichter van uitgeverij en drukkerij G.C.T. van Dorp & Co. in Semarang, Nederlands-Indië, haar moeder was de zuster van Jakob Verdam, bekend van onder meer het Middelnederlandsch woordenboek. Lizzy was dertien jaar oud toen haar vader plotseling stierf. Na de middelbare meisjesschool en het staatsexamen gymnasium (1892) ging ze in 1893 in Leiden studeren: eerst letteren, maar na haar kandidaats (1897) rechten. Daarmee was ze de eerste vrouw van Nederland die rechten studeerde. Tijdens haar studie was ze de eerste voorzitster van de in 1900 opgerichte Vereeniging van Vrouwelijke Studenten in Leiden (VVSL).
In 1901 werd Lizzy verliefd op Gerard Vissering, de latere president van de Nederlandse Bank: een ongelukkige liefde omdat Vissering niet van plan was zijn gezin en carrière voor haar op het spel te zetten. Nog jaren zou ze een hopeloze liefde voor hem koesteren. Ze vond een toegenegen vriendin in de Amsterdamse schilderes Thérèse Schwartze, die ook een affaire had met een getrouwd man. Schwartze zou haar en haar moeder in 1905 portretteren. Lizzy van Dorp bleef ongetrouwd en zou tot haar moeders dood (1935) bij haar blijven wonen.
Op 7 juli 1903 promoveerde Lizzy van Dorp bij prof. J. Oppenheim op het proefschrift Schadeloosstelling bij vernietiging of onbruikbaarmaking van eigendom door het openbaar gezag. De stelling (nr. 19) waarin ze pleitte voor arbeidsverbod van getrouwde vrouwen mits deze konden beschikken over een deel van de lonen van hun mannen, was een voorbode van de autonome standpunten die zij haar leven lang in de vrouwenbeweging zou verdedigen.
‘Knuppel in ’t hoenderhok’
Na haar promotie opende Van Dorp haar eigen advocatenkantoor aan de Haagse Daendelstraat (nr. 9). Ze kreeg internationale aandacht toen zij in oktober 1903 als eerste vrouwelijke procureur optrad voor de Hoge Raad. De advocaat-generaal sprak publiekelijk zijn twijfel uit of vrouwen iets konden toevoegen aan de Nederlandse rechtspraak, maar Van Dorp reageerde superieur: ze ging er niet op in. Net als haar moeder was Lizzy van Dorp actief in de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht – van 1903 tot 1908 was haar moeder bovendien presidente van de Nationale Vrouwenraad van Nederland. Gezamenlijk bezochten zij het Internationale Frauenkongress in Berlijn (1904), waar Lizzy van Dorp met een spontane bijdrage over ‘Die weibliche Advokatur in Holland’ grote indruk maakte. Maar met haar gematigd-feministische ideeën viel ze binnen de Nederlandse vrouwenbeweging dikwijls uit de toon. Samen met Welmoet Wijnaendts Francken-Dyserinck gooide ze in 1907 letterlijk de knuppel in het hoenderhok met een gelijknamig pamflet. Na een polemiek met Aletta Jacobs en Anna Polak richtte ze in 1907 haar eigen Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht op. In het tijdschrift De Ploeger schreef ze tien jaar lang over de politieke rol van de vrouw, die volgens haar niet ten koste mocht gaan van het gezinsleven.
In 1910 adviseerde Van Dorp de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek over de maatschappelijke betekenis van ‘de arbeid der gehuwde vrouw’ en wat de overheid daaraan zou moeten doen. In haar bijdrage betoogde ze dat gehuwde arbeidersvrouwen altijd om den brode aan het productieproces hadden deelgenomen, en niet ter verheffing van hun positie op de arbeidsmarkt. Voor vermogenden was het vraagstuk van de gehuwde vrouw en vrouwenarbeid volgens haar vooral een psychologische kwestie die iedereen zelf moest oplossen. Voor arbeidersvrouwen was het wel degelijk een economisch vraagstuk, dat alleen kon worden opgelost als de armoede verdween. Een zekere mate van overheidsingrijpen was daarom naar haar oordeel noodzakelijk.
Econome en politica
In 1915 keerde Van Dorp de advocatuur de rug toe om zich geheel te kunnen toeleggen op economische vraagstukken. Meteen in 1916 liet ze van zich horen met een opstel over een monetaire theorie die inhield dat het in de economie niet draaide om de ‘gouden standaard’ – in haar ogen een academische discussie – maar om de sociale acceptatie van betaalmiddelen. In 1919 werd ze privaatdocent aan de Utrechtse rechtenfaculteit. Haar eerste openbare college ging over theorie en praktijk van de economie, die ze zelf op een formeel-analytische wijze beoefende. Als aanhanger van de Nederlands-Oostenrijkse School publiceerde ze tussen 1919 en 1920 in Duitse en Engelse vakbladen drie baanbrekende artikelen over het wisselkoersmechanisme, waarin ze de invloed van de eerste wereldoorlog op de economie van neutrale landen met de Zweedse econoom G. Cassel bediscussieerde. Met haar artikelen over internationale handel en monetaire economie en haar bijdragen als recensente en redactielid van De Economist (1915-1922) oogstte zij veel respect van haar vakgenoten (Plasmeijer, 311). In 1922 solliciteerde Van Dorp naar de leerstoel staathuishoudkunde in Wageningen. Minister van Landbouw H.A. van IJsselsteyn hield haar benoeming echter tegen omdat hij geen ‘strijdlustige juffrouw’ wenste.
Met haar ideeën stond Van Dorp dicht bij die van de voormalige sociaalliberale minister Sam van Houten, die in 1922 lijsttrekker werd van een nieuwe Liberale Partij. Toen deze één Kamerzetel won, nam Van Dorp deze in voor de hoogbejaarde Van Houten. Ze pleitte onder meer tegen protectionisme en voor ontwapening. Haar optreden was zozeer geënt op Van Houtens ideeën, dat in de Kamer werd gezegd dat tussen hun zienswijzen ‘geen ander verschil’ bestond ‘dan het verschil in sekse’ (Oud II, 9). Van Dorp werd in 1925 niet herkozen maar bleef wel politiek actief in de Liberale Staatspartij ‘De Vrijheidsbond’; in de jaren 1930-1933 en 1935-1936 was ze lid van het hoofdbestuur. In 1927 woonde ze namens Nederland de economische wereldconferentie van de Volkenbond in Genève bij en werd ze secretaris van het Nationale Comité voor Intellectuele Samenwerking van de Volkenbond. In 1929 trad ze weer op als adviseur van de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek, nu met een rapport over de wenselijkheid van prijsstabilisatie.
Na de dood van haar moeder in 1935 vertrok Lizzy van Dorp naar Engeland om er te werken aan haar boek over rentetheorie: A simple theory of capital, wages and profit or loss (1937). Eind 1939 besloot ze naar Turkije te gaan om de bevriende ambassadeur Philip Visser te bezoeken, die net weduwnaar was geworden. Ze reisde op 15 maart 1940 naar Ankara en eind 1940 verder naar Nederlands-Indië, Midden-Java, waar haar vader als stichter van de uitgeversfirma G.C.T. van Dorp & Co. te Semarang een vooraanstaand Nederlander was geweest. Ze vond er werk als docent economie aan de Technische Hogeschool in Bandung. In 1941 berichtte ze over plannen naar Amerika te gaan om daar aan een nieuwe studie te werken. Zover is het nooit gekomen. Nog datzelfde jaar werd ze door de Japanse bezetter geïnterneerd in het vrouwenkamp Ambarawa 10 in Banju-Biru op Midden-Java. Verzwakt door de jarenlange uitputting stierf Lizzy van Dorp op 6 september 1945, drie weken na de Japanse overgave en een dag na haar 73ste verjaardag.
Reputatie
Lizzy van Dorp was op vele fronten ‘de eerste vrouw’ in Nederland: ze studeerde als eerste vrouw rechten, was de eerste vrouwelijke econoom en de eerste vrouw in de Tweede Kamer met een 'eenmansfractie'. Met haar gematigde feminisme, haar orthodox-liberale standpunten en haar zelfbewuste, soms een tikkeltje arrogante presentatie kwam ze nogal eens geïsoleerd te staan, zowel binnen de vrouwenbeweging als binnen de wetenschap. Ze stond bekend als een scherpzinnig, oorspronkelijk en eigenzinnig denker.
Naslagwerken
Atria; BWN; A Biographical Dictionary of Women Economists (2000); PDC; Persoonlijkheden.
Archivalia en bronnenuitgave
Atria, Amsterdam: persoonsarchief E.C. van Dorp.
Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag: familieadvertenties Verdam.
‘De dagboeken (1893-1900) van Lizzy van Dorp. De eerste rechtenstudente die studeerde in Leiden’, Agnes van Steen, ed., Jaarboek der Sociale en Economische Geschiedenis van Leiden en Omstreken 19/20 (2008) 221-271.
Het Utrechts Archief: inv. nr. 1129, stukken betreffende Van Dorp in het archief van het college van curatoren van de Rijksuniversiteit te Utrecht.
Publicaties
Een selectie:
‘Het internationaal vrouwencongres te Berlijn’, Sociaal Weekblad (1904) 427-429, 434-436.
‘Het vraagstuk van het ongelijke loon voor mannen en vrouwen’, De Ploeger 5 (1912) 51-52.
‘Iets over nieuwere geldtheorieën’, in: Sociaal-econmische opstellen aangeboden aan mr. H.B. Greven (1916) 59-79.
‘Die Bestimmungsgründe der intervalutarischen Kurse’, Weltwirtschaftliches Archiv 15 (1919-1920) 29-39.
‘Handel en nijverheid’, in: H. Brugmans red., Nederland in den oorlogstijd (Amsterdam 1920) 191-248.
‘Vrijhandel, wisselkoersen en gouden standaard’, De Economist 71 (1922) 69-82.
‘Wat kan men doen om de kwade gevolgen van fluctuaties in de waarde van het geld te neutraliseren’, De Bedrijfseconoom 3 (1926) 157-161.
‘Plaatsing van buitenlandsche leeningen in Nederland’, Economisch-Statistische Berichten 12 (1927) nr.2, 793-796.
‘Der Freihandelsgedanke in der Welt nach dem Kriege‘, Weltwirtschaftliches Archiv 30 (1929) nr. 2, 212-240.
‘De consequenties van Böhm Bahwerk’s loon-fondstheorie’, in: Economische opstellen aangeboden aan prof. dr. C.A. Verrijn Stuart (Haarlem 1931) 27-54.
Noch communisme noch dictatuur, een staatkundig voorstel (Haarlem 1937).
A simple theory of capital, wages and profit or loss. A new and social approach to the problem of economic distribution (1937).
Literatuur
G.H. Spanhaak, Elisabeth Carolina van Dorp (Leiden 1978).
M. Bosch en A. Kloosterman red., Lieve dr. Jacobs. Brieven uit de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht, 1902-1942 (Amsterdam 1985).
A.J. Vermaat e.a. red., Van liberalisten tot instrumentalisten. Anderhalve eeuw economisch denken in Nederland (Leiden 1987).
J. van der Haar, De geschiedenis van de landbouwuniversiteit Wageningen (Wageningen 1993) 195-196.
H.W. Plasmeijer, ‘Elisabeth Caroline van Dorp (1872-1945): Between Austrian and Walrasian Thought’, in: W.J. Samuels red., European economists of the early 20th Century, dl. 1 (Cheltenham 1998) 306-330.
M.M.G. Fase, ‘Twee monetaire buitenbeentjes: Elisabeth C. van Dorp en Joseph A. Schumpeter’, in: Idem, Geld in de fin de siècle (Amsterdam 1999) 240-251.
M. Verburg, ‘Vrouwen in het juridische ambt’, Geschiedenis van het Ministerie van Justitie, dl. 2: 1888-1940 (Den Haag 2001) 184-185.
M. van der Burg en M. Bos Boers, Vrouwen, Wageningen en de wereld, wetenschap, studie en loopbaan, 1918-2003 (Hilversum 2003) 44-45.
Agnes van der Steen, ‘Vrouwenkiesrechtstrijd in Leiden. De knuppel in het hoenderhok’, Jaarboek der Sociale en Economische Geschiedenis van Leiden en omstreken 20 (2008) 177-220.
P. van Schie, Vrijheidsstreven in verdrukking. Liberale Partijpolitiek in Nederland 1901-1940 (de Meern 2005).
S. Neugebauer, ‘Documents humains als schaduwbeelden van de tijd, de zelfbewuste archiefvorming van Mr E.C. van Dorp (1872-1945), eerste Nederlandse studente in de rechten’, in: Peter J. Horsman en Chris Streefkerk red., Archieven in het geding. Een pak van Sjaalman voor Eric Ketelaar (Den Haag 2009) 49-63.
Auteur: Redactie (met dank aan Susanne Neugebauer)
Biografienummer in 1001 Vrouwen: 824
laatst gewijzigd: 23/01/2015
Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland