Frederik Willem Nicolaas Hugenholtz
Geslacht: | Man | |
Vader: | Petrus Hermannus Hugenholtz | |
Moeder: | Hillegonda Cornelia Snellen | |
Geboren: | 1 Aug 1839 | Rotterdam |
Overleden: | 17 Feb 1900 | Grand Rapids, MI, Verenigde Staten |
Religie: | Ned. Hervormd | |
Beroep: | predikant | |
Aantekeningen: | Vanaf 24 september 1857 staat hij ingeschreven als student in Leiden, waarna hij in september 1862 werd toegelaten tot de evangelische bediening door het provinciaal kerkbestuur van Noord-Holland. Hij is getrouwd in Den Haag op 28 januari 1863 met Hendrika Cecilia Francina van Gogh (11 april 1838-2 mei 1916). Ze is een dochter van Bastiaan van Gogh en Jacoba Knappert. Op 15 februari 1863 werd hij in Delden bevestigd door zijn broer P.R. Hugenholtz (1821-1889) (met 2 Corinthe V: 20b; intrede met Hebreeën X: 9a). Hij nam afscheid van Delden op 10 november 1867 (met 1 Thessalonicenzen V: 8). Zijn tweede gemeente werd Zierikzee waar hij op 24 november 1867 bevestigd werd door ds. E.C. Jungius, predikant aldaar (met Jeremia I: 9b; intrede met 2 Corinthe IV: 13b. Zijn derde standplaats werd Santpoort, waarheen hij om gezondheidsredenen een beroep had aangenomen. In Santpoort had hij eindelijk wat vrije tijd, zodat hij de redactie van het blad "de Hervorming" op zich kon nemen. Ook was hij lid van de commissie voor de liederenbundel van de protestantse bond, waarin ook liederen van hemzelf zijn opgenomen. Hij ging over op de moderne richting, toen de toestand in de N.H. kerk hem niet meer aanstond. Hij was een overtuigd strijder voor het recht van het vrijzinnig Christendom; als zodanig verzette hij zich tegen de orthodoxie. Toch vond hij dat het modernisme de orthodoxie ook in zijn waarde moest laten. Nadat de synode van de N.H. kerk uitdrukkelijk had geweigerd aan de proponentsformule, waarop hij tot de evangeliebediening werd toegelaten, het confessionele karakter te ontnemen, verklaarde hij dat hij zich ontslagen achtte van alles wat confessioneel was aan deze formule. Deze verklaring van Hugenholtz werd terzijde gelegd, zonder dat er maatregelen tegen hem genomen werden. Al direct zette hij zich in voor sociale behoeften. Zo stichtte hij in Delden een bewaarschool en richtte hij de stichting van werkmanswoningen in Zierikzee op. Van tijd tot tijd toonde hij sympathie voor het socialisme, wat voor hem zeker geen afwijzing betekend van de godsdienst. Toen hij door professor Kuenen gevraagd werd om de Vrije Gemeente in Grand Rapids te leiden hoefde hij niet lang na te denken en vertrok enige tijd later (op 14 november 1885) met stoomschip "Leerdam" naar de Verenigde Staten. Met opgewektheid en geestdrift aanvaardde hij zijn nieuwe opdracht. De kleine gemeente breidde zich snel uit en op 22 december 1886 konden ze een nieuw eenvoudig houten gebouw in gebruik nemen. In Grand Rapids was hij directeur van het Stedelijk Armenwezen (Master of the Poor). Bij een tot dusver ongekende toestand van werkloosheid in Grand Rapids schonk hij de helft van zijn toch al niet hoge traktement weg aan de gemeente, om onder de arme gemeenteleden te verdelen. Ook organiseerde hij een tentoonstelling met verloting, waardoor de grond werd gelegd voor de zgn "Labour Exchange", een poging om door terugkeer tot eenvoudige ruiling van arbeidsproduct tegen arbeidsproduct, waarbij als ruilmiddel alleen "bewijzen van arbeid" gebruikt werden, de arbeiders onafhankelijk te maken van de wisselvalligheid en de stagnaties van de markt en van het tegenwoordige ruilmiddel: goud en zilver. Hoewel op den duur onhoudbaar gebleken, zegt deze poging van Hugenholtz wel iets over zijn inzet en energie. Lange tijd was hij hoofdredacteur van "de Stemmen", terwijl hij van 1886 tot 1890 tevens de uitgever van het blad was. Zijn zoon P.T. Hugenholtz (1865-1939) kreeg de administratie in handen. Het blad was het orgaan van de kerkelijk vrijzinnige Nederlanders, die in Grand Rapids georganiseerd waren in de Vrije Hollandse Gemeente. Aan het eind van 1889 telde de gemeente 316 leden. Ze werden gesteund door de Unitarians in Amerika en erkend als een buitenlandse afdeling van de Nederlandse Protestantenbond. De Vrije Gemeente had geestverwanten zowel in Kalamazoo als in Chicago, waar in 1889 een zelfstandige gemeente tot stand kwam, met aan het eind van het jaar 60 leden. Vandaar dat "de Stemmen" in 1890 verscheen als "Stemmen uit de vrije Hollandse Gemeenten in Amerika", onder redactie van Hugenholtz, maar nu uitgegeven door de gemeente in Grand Rapids. In het blad stonden ondermeer belangrijke gegevens over de maatschappelijke situatie van de arbeiders. De onverdraagzaamheid van de orthodoxen werd in het blad scherp gehekeld. De Nederlandse arbeiders in Amerika golden lange tijd, doordat ze bereid waren tegen zeer lage lonen te werken, in het oog van de Amerikaanse arbeiders als onderkruipers die de lonen drukten. In het oog van de meer gegoeden waren ze gemakkelijk te exploiteren arbeidsvee omdat ze toch niet gingen staken: daar zorgden desnoods de predikanten wel voor! En zo werd in Grand Rapids -en misschien wel elders- geen volk meer uitgebuit dan het Nederlandse. En door wie? Door reeds eerder in het land gevestigde, rijk geworden Hollandse Amerikanen. "Rijk geworden door geweetenlooze exploitatie hunner eenvoudige landslieden" verklaarde R.P.J. Tutein Nolthenius en dat op een wijze, die onder de Amerikanen medelijden met de "klompenmannetjes" en diepe minachting voor hun exploitanten deed ontstaan. Vooral ds. Hugenholtz heeft zijn best gedaan in deze toestanden verandering te brengen en de arbeider zich meer bewust te doen worden. In 1899 bedroegen de lonen in Grand Rapids 75 cent per dag: een loon waarvoor geen Amerikaan wilde werken, maar wel de Nederlanders, die als "Non-Union men" overal in de door Amerikanen verlaten plaatsen slopen. Vooral toen deze laatsten een 8 urige werkdag eisten en de Nederlanders weigerden daarvoor te strijden en te staken, althans het calvinistische gedeelte, dat door de kerk, die als politie optrad, in toom gehouden werd. Dat het medelijden hierdoor overging in minachting en verbittering ligt voor de hand. Hugenholtz ergerde zich aan de Nederlandse insluipers, "waardoor onze stamgenoten nog meer dalen in de algemeene achting, nog meer door den Amerikaanse werkman worden getrapt en gescholden en de achting voor zichzelf verliezen erbij". Hij riep de orthodoxen toe met de woorden: "In het Godsrijk zoekt niemand zijn eigen brood meer in zijn broeders dood". De oprichting van een vereniging van Hollandse fabrieksarbeiders in 1890, die een afdeling van "the Furniture Workers Protective Association" zou moeten worden vond hij een "verblijdend teken". Tengevolge van de toenemende werkloosheid en de daarmee gepaard gaande maatschappelijke malaise werd de aanvankelijke bloei van de gemeente verstoord en begon het bezoek terug te lopen. Hugenholtz' veerkracht, opgewektheid en godsdienstig optimisme hielden hem staande temidden van talrijke teleurstellingen en bezwaren, die hij vooral in zijn laatste levensjaren te verwerken kreeg. Een paar jaar voor zijn dood werkte hij mee aan het in Chicago gehouden "Parlement der Godsdiensten". De artikelen die hij daarover schreef in de Nieuwe Rotterdamsche Courant en later in boekvorm bij Nijgh en Ditmar (in Rotterdam) verschenen, trokken de aandacht en werden meerdere malen herdrukt. |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Henderika Cornelia Francina van Gogh | geb. 10 Apr 1838 overl. 2 MEI 1916 |
Huwelijk: | 28 Feb 1863 | Den Haag |
Kinderen: | ||
Elisabeth Cornelia Hugenholtz | geb. 23 MRT 1873 overl. 1952 | |
Paul Theodoor Hugenholtz | geb. 20 MEI 1865 overl. 24 OKT 1939 | |
Henriëtte Maria Hugenholtz | geb. 26 OKT 1879 overl. 20 OKT 1947 | |
Hillegonda Cornelia Hugenholtz | geb. 22 Nov 1863 overl. XXXX | |
Herman Petrus Hugenholtz | geb. 17 Sept 1866 | |
Frederik Willem Nicolaas Hugenholtz | geb. 24 Juni 1868 overl. 13 MEI 1924 | |
Jacoba Hugenholtz | geb. 4 Juni 1871 overl. 7 Sept 1874 |