Salomon Tas
Geslacht: | Man | |
Vader: | Mozes Tas | |
Moeder: | Branca Polak | |
Geboren: | 31 Aug 1905 | Amsterdam |
Overleden: | 19 Juli 1976 | Neuilly sur Seine, Frankrijk |
Religie: | Ned. Isr. | |
Aantekeningen: | Van jongs af aan raakte Tas doordesemd van de politiek. Geboren op het Waterlooplein en opgegroeid in de Amsterdamse jodenbuurt maakte hij de sociale strijd van nabij mee. Zijn vader was actief in de SDAP en de vakbeweging, onder andere als voorzitter van de Nederlandsche Bakkersgezellenbond. Later verklaarde Tas dat zijn emotionele achtergrond gelegen was in de strijd die zijn vader tegen de nachtarbeid voerde, de zogenaamde 'strijd om het verse kadetje'. Vader Tas droeg niet alleen bij aan de politieke vorming van zijn jongste zoon, maar zorgde er ook voor dat hij de vijfjarige Hoogere Burger School kon doorlopen. Geld om verder te studeren was er niet, zodat de jonge Tas allerlei baantjes moest aannemen. In de avonduren wijdde hij zich met aanvankelijk succes aan de studie indologie. Na zijn kandidaats wilde hij zich volledig op de studie toeleggen, maar aan het doctoraalexamen kwam hij niet meer toe. Hij had geen zin meer in een carrière als bestuursambtenaar in Nederlands-Indië, het logische vervolg op een studie indologie. Tas was beïnvloed geraakt door het antikolonialisme van de linkervleugel van de SDAP. In de Amsterdamse afdeling van de Sociaal-Democratische Studenten Club, waarvan hij al snel na zijn toetreden voorzitter was geworden, raakte Tas bevriend met Indonesische studenten als M. Hatta en S. Sjahrir, die later een belangrijke rol zouden spelen in de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Sjahrir trok zelfs al snel in huis bij het echtpaar Tas, hun twee kinderen en hun inwonende vriendin Judith van Wamelen. Het 'jeugdhuwelijk' van Tas, zoals hij het zelf noemde, bleek niet bestand tegen het rumoerige politieke leven van die jaren. Zijn vrouw ging een relatie aan met Sjahrir, met wie zij later zou trouwen, en Tas met Van Wamelen, die in 1945 officieel zijn echtgenote werd. Als onbezoldigd propagandist en opkomend journalist was Tas, 'een lange man met weidse gebaren' aldus Max Pam, inmiddels een markante figuur geworden. Samen met zijn geestverwanten streefde hij naar een politieke radicalisering, onder gelijktijdige afwijzing van communistische methoden. In 1932 splitsten de linkssocialisten tot wie hij behoorde zich af van de SDAP en richtten de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP) op. Tas trad toe tot het partijbestuur, waarin hij aanvankelijk de invloed onderging van P.J. Schmidt, die van de OSP een actiepartij wilde maken, en later die van J. de Kadt, die het accent wilde leggen op kadervorming en beïnvloeding van massaorganisaties. De tegenstellingen leidden naar aanleiding van het bloedige Jordaan-oproer van 1934 tot een breuk over de verlaging van de werklozensteun. De Schmidt-richting zag hierin het begin van een revolutionaire beweging en gaf steun aan het oproer, terwijl De Kadt en de zijnen dit 'avonturisme' wegens gebrek aan perspectief afwezen. Toen zij voor deze opvatting geen meerderheid in de partij vonden, braken De Kadt en Tas met de OSP. Deze ervaring was voor Tas aanleiding tot een diepe herbezinning. Samen met De Kadt richtte hij in oktober 1934 De Nieuwe Kern. Socialistisch Maandblad voor Politiek, Cultuur en Wetenschap op, een tijdschrift dat tot taak had 'geestelijke leiding' te verschaffen in de strijd tegen zowel opkomend fascisme als pacifisme. De systematische en kritische zoektocht naar een nieuwe politiek manifesteerde zich bij Tas in een geweldige leeshonger op allerlei terreinen, zoals filosofie, sociologie, economie en geschiedenis. Het resultaat daarvan vond zijn neerslag behalve in zijn artikelen in De Nieuwe Kern in het boek Intellect en macht (Haarlem 1937), dat een bijdrage wilde leveren 'tot de vernieuwing van de humanistische politiek'. Het probleem van de macht dat Tas als bewonderaar van N. Machiavelli en F. Nietzsche in dit boek aansneed, was ook al aan bod gekomen in Lief vaderland hou zee (Amsterdam 1937). In deze sleutelroman, geschreven onder het pseudoniem Th. Wauters, beschreef Tas hoe in Nederland van binnenuit een fascistische machtsovername plaatsvond. De daadwerkelijke machtsovername door de Duitse bezetter in mei 1940 had voor Tas ingrijpende gevolgen. Na de aanscherping van de anti-joodse maatregelen dook hij onder in een pand aan een van de Amsterdamse grachten, samen met zijn moeder en enkele anderen. Van Wamelen fungeerde vanaf dat moment als zijn levenslijn naar buiten. Via een kennis uit de kring rond De Nieuwe Kern, de door hem bewonderde hispanist J. Brouwer, raakte Tas betrokken bij illegale publikaties. De arrestatie van Brouwer, die betrokken was bij de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister op 27 maart 1943, maakte op Tas een diepe indruk. Na de oorlog verscheen van zijn hand een biografische schets: Johan Brouwer. Outsider en bezieler (Den Haag 1946). Gedurende zijn onderduik was Tas een tijd lang afgesloten van contacten. Hij begon aan een zelfstudie Russisch en werkte aan de voltooiing van manuscripten waarin hij de geestelijke grondslagen probeerde te formuleren voor de wereld na de bevrijding. Onder andere schreef hij De illusie van de ondergang. Wereldtragedie en wereldbeschouwing (Amsterdam 1946), waarin hij probeerde door de formulering van een 'positief pessimisme' af te rekenen met het vooroorlogse cultuurpessimisme. Door deze ontwikkeling kwam Tas opnieuw in contact met aanhangers van De Nieuwe Kern, die verenigd waren in een illegale politieke studiegroep. Hiertoe behoorden onder anderen de uitgever G. van Oorschot en J.M. den Uyl. De redactie van het orgaan van de groep, De Nieuwe Vrijheid, werd al snel gevormd door Tas en Den Uyl, die hem ook hielp bij de publikatie van een drietal brochures. In een daarvan, De politieke taak der illegale beweging (z.pl. z.j.), pleitte Tas voor de organisatie van een sociaal-vooruitstrevende beweging waarin na de oorlog alle illegale strijders opgenomen zouden zijn en waarin een toonaangevende rol was weggelegd voor de groepen rond de illegale bladen Vrij Nederland en Het Parool. Gezien deze affiniteit was zijn sollicitatie bij het na de bevrijding als dagblad verschijnende Parool niet vreemd. Ook als dagbladjournalist verloochende Tas zijn aard niet. Gedreven, lastig, want altijd uit op zijn gelijk, werd hij al snel een omstreden figuur. Naast zijn steun aan de Indonesische onafhankelijkheid was het vooral zijn onverbloemde anticommunisme dat hem voor de voeten werd geworpen. Tas was op dat punt evenwel compromisloos, zoals bleek uit zijn optreden als PvdA-fractiewoordvoerder in de Amsterdamse gemeenteraad, waarin hij in 1946 was gekozen. Na de communistische machtsovername in Praag in 1948, die hij als journalist van nabij meemaakte, wierp Tas zich op als de drijvende kracht achter het heenzenden van de communistische wethouders in het Amsterdamse college van Burgemeesters en Wethouders. Tas' afkeer van Nederland na de voor hem traumatische koloniale oorlog tegen de republiek Indonesië deden hem in 1949 de post van buitenlands correspondent van Het Parool in Parijs accepteren. Vanaf 1951 verruilde hij die functie voor die van reizend redacteur, een betrekking die hem de bijnaam 'Reis-Tas' opleverde. De Franse hoofdstad bleef de rest van zijn carrière zijn standplaats, ook al zwierf hij over de hele wereld uit. In 1961 werd hij er zelfs voorzitter van de vereniging voor (niet-Amerikaanse) buitenlandse pers. Parijs bood hem alles wat hij zocht: cultuur, sport (Ajax-fan Tas bezocht er regelmatig de wedstrijden van Paris Saint-Germain), maar vooral politiek. Frankrijk was, zeker in de vroege jaren vijftig, een van de voornaamste slagvelden van de Koude Oorlog, waar alle partijen hun troepen opstelden. Tas kwam er in aanraking met Amerikaanse intellectuelen, diplomaten en vakbondsmensen die de Marshall-hulp op gang trachtten te krijgen en de strijd tegen het communisme organiseerden. Deze contacten bepaalden zijn verdere carrière als politiek geëngageerd journalist. Tas werd een zeer gewaardeerd correspondent voor het liberale, fel anticommunistische Amerikaanse tijdschrift The New Leader, dat nauwe contacten onderhield met de Amerikaanse vakbeweging, die vanaf 1955 verenigd was als American Federation of Labor-Congress of Industrial Organizations (AFL-CIO). Via dit blad kwam Tas in contact met Amerikaanse democratische politici als de latere vice-president Hubert Humphrey, op wier verzoek sommige van zijn politieke analyses als bijlage werden opgenomen in de Congressional Records. Tas raakte nauw bevriend met kopstukken van de AFL-CIO, onder wie Irving Brown, een van de drijvende krachten achter de bestrijding van het communisme in West-Europa en Noord-Afrika. De hechte contacten met de Amerikaanse vakbeweging, voor wie Tas politieke rapporten ging schrijven, brachten hem hoogstwaarschijnlijk ook in contact met de Central Intelligence Agency (CIA), die nauw samenwerkte met Brown. Vragen over zijn mogelijke optreden als 'agent of influence' van de CIA ontweek Tas later altijd lachend. Profiterend van zijn nieuwe netwerken leefde hij zich met alle inzet en volle overtuiging uit op het grensvlak tussen journalistiek en politiek activisme. Hij schreef niet alleen scherpzinnige politieke analyses voor Het Parool en andere bladen maar wist bijvoorbeeld ook Nederlandse adviseurs van naam te vinden om Marokko bij te staan in de onafhankelijkheidsbesprekingen met Frankrijk. Ook bezocht hij vroeg in de jaren vijftig onder andere Zuid-Afrika, waar hij zich al snel onmogelijk maakte door zijn kritiek op de apartheid. Hij mocht het land nooit meer in. In Ethiopië probeerde hij een afdeling op te richten van het Congress for Cultural Freedom, de in 1950 opgerichte, heimelijk door de CIA ondersteunde organisatie van anticommunistische intellectuelen. Tas schreef artikelen voor de diverse bladen van het Congress, zoals Encounter, Preuves, Der Monat en Forum. Voor het eind 1956 in Nederland door Van Oorschot opgerichte culturele tijdschrift Tirade bewerkstelligde Tas uitwisselingen met de bladen van het Congress. Tussen al deze drukke bedrijven door vond Tas ook nog de tijd voor het schrijven, redigeren en lezen van boeken, bezoek aan toneel, cabaret en concert, en vooral voor zijn grote hobby, de opbouw van een omvangrijke collectie grammofoonplaten en bandopnamen met klassieke muziek. Tas' soms 'parmantige' optreden leidde in de loop van de jaren vijftig en zestig tot groeiende spanningen met zijn opeenvolgende Parool-hoofdredacteuren P.J. Koets en H.W. Sandberg. Dat in zijn berichtgeving feit en commentaar steeds minder vaak werden gescheiden kwam hem op toenemende kritiek te staan. Privé gaf Tas inderdaad toe dat hij politiek wilde bedrijven via de krant. De verslechterende verhouding met zijn hoofdredacteuren leidde in 1965 tot een losser verband met Het Parool. Tas bleef nog wel voor het Amsterdamse dagblad schrijven maar ging zijn aandacht vooral wijden aan werkzaamheden voor het in Rome gevestigde Centre for Labour and Social Studies, een nogal vage, aan de AFL-CIO gelieerde organisatie, die zich vooral op de Derde Wereld richtte. Tas reisde alle probleemgebieden van de jaren zestig af, van Cuba en Zuidoost-Azië tot Centraal Afrika. Hij schreef voor zijn opdrachtgever rapporten, die hij voor een deel ook mocht verwerken tot stukken voor Het Parool en waarin hij zijn anticommunisme steeds meer de vrije teugel gaf. Deze internationale activiteiten werden minder na 1967. Waarschijnlijk gebeurde dat onder invloed van de crisis bij de Amerikaanse vakbeweging en het Congress for Cultural Freedom. Deze ontstond door onthullingen in dat jaar over financiering door de CIA, die overal ter wereld veel stof deden opwaaien. Hoewel Tas bij zijn pensionering in 1970 besloot om in Frankrijk te blijven wonen, ging hij zich vanaf dat moment wel weer meer met de Nederlandse politiek bemoeien. Uit protest tegen de radicalisering van de PvdA, waarbij hij als lid van de buitenlandcommissie nog een tijd betrokken was gebleven, trad hij in juli 1970 uit de partij. Tas sloot zich aan bij de Democratisch Socialisten '70 (DS'70), waarvan zijn vriend F. Goedhart een der oprichters was. Ook ging hij schrijven voor het in diezelfde geest opererende weekblad Accent. Onverwacht verwierf Tas datzelfde jaar dankzij de televisie bekendheid bij het grote publiek. Aangetrokken door zijn artikelen in Accent nodigde J. Landré, directeur van de Televisie Radio Omroep Stichting (TROS), hem uit voor een serie tweegesprekken over actuele kwesties. Met Landré als aangever spuide commentator Tas onbekommerd zijn gal over de door hem geconstateerde verwording en verloedering van de Nederlandse samenleving en de ondermijning van de geestelijke weerstand tegen het communisme. Voor een belangrijk deel schreef Tas die ontwikkeling toe aan de opmars van een gedachtengoed dat in zijn ogen vooral belichaamd werd door Provo's, Kabouters en Nieuw Links. De programma's - en Tas - kregen veel, hoofdzakelijk negatieve, aandacht. Zijn weigering om wat gas terug te nemen leidde al snel tot een breuk met de TROS. Vanaf dat moment voelde Tas zich steeds meer buitengesloten. Hij schreef nog wel, onder andere een ook in het Engels vertaalde geschiedenis van Indonesië, De onderontwikkelde vrijheid. Indonesia toen en nu (Baarn 1973), en een zeer leesbare autobiografie, Wat mij betreft (Baarn 1970), maar de boeken werden, zoals hij zelf mismoedig constateerde, genegeerd. Ook in politiek opzicht werd het Tas zwaar te moede. Het overleg tussen Oost en West tijdens de conferentie van Helsinki in 1975 was in de interpretatie van Tas op 'een tweede München' uitgelopen. Overal zag hij het communisme oprukken. Gezamenlijke plannen met oude vrienden als Brown om een tijdschrift op te richten dat aan deze problematiek zou zijn gewijd, kreeg hij niet meer van de grond. Op 19 juli 1976 overleed Tas in het American Hospital in Neuilly, het enige ziekenhuis waarin hij vertrouwen stelde. Bij zijn dood was de oud-Parool-journalist Tas, aldus zijn oude strijdmakker en 'leraar in de politiek' De Kadt, onderwerp van 'misverstanden, hoon en smaad'. Door critici werd hij afgeschilderd als een oppervlakkige allesweter die zijn linkse jeugdidealen had afgezworen ten gunste van een rabiaat anticommunisme en een 'burgerlijke' kritiek op de verworven vrijheden van de jaren zestig. Aan Tas, die zichzelf als nonconformist beschouwde, was deze kritiek niet ongemerkt voorbij gegaan. Kort voor zijn dood constateerde hij verbitterd dat al zijn activiteiten 'nutteloos' waren geweest. Tas' harde politieke oordeel over zichzelf paste bij iemand die, opnieuw volgens De Kadt, ook als journalist 'in de eerste plaats een politieke figuur' was. Archief: Archief S. Tas in Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (Den Haag). Publicaties: (met J. de Kadt, H. de Boer) Politiek of romantiek? Open brief aan de leden der O.S.P. (z.pl. 1934); Naar een nieuwe wereldoorlog (z.pl. z.j.); Rusland en het Westen (z.pl. z.j.); De tweede wereldvrede (Den Haag 1945); De grenzen van het Machiavellisme (Den Haag ca. 1946; onder het pseudoniem F. van Warmelen); Leiderschap en intellect of de macht der intellectuelen (Den Haag 1946); Een critische periode (Du Perron en min of meer Ter Braak) (Amsterdam 1946); De politieke crisis van Nederland (Amsterdam z.j.); Europa, laatste phase (Amsterdam 1948); Nederland - Indonesië. Een analyse en een politiek (Amsterdam ca. 1948); Analyse van een charme (Amsterdam 1948); De koude vrede (Amsterdam 1954); Indonesia. The Underdeveloped Freedom (Indianapolis 1974). Literatuur: J. Jansen van Galen, 'Sal Tas: "Ik sta rechts van de misdaad"' in: Haagse Post, 15.7.1970; J.W. Luger, '"En práát me niet over Sal Tas.." Henk de Boer, OSP'er (destijds) die links is gebleven' in: Het Vrije Volk, 22.8.1970; I. Cornelissen, 'De verwondering van Sal Tas' in: Vrij Nederland, 16.1.1971; J. de Kadt, 'Betekenis en waarde van Sal Tas' in: Tirade, nr. 217, 1976, 412-428; J.W.L. Meijer, 'Sal Tas en zijn werk' in: Tirade, nr. 300, 1985, 578-591; A.A. Spijkerboer, De Nieuwe Kern en Karl Barth (Kampen 1979); M. Eekman, H. Pieterson, Linkssocialisme tussen de wereldoorlogen (Amsterdam 1987); R. Hartmans, 'Sal Tas. Elitesocialisme voor het klootjesvolk' in: De Groene Amsterdammer, 28.11.1990; R. Mrázek, Sjahrir: Politics and Exile in Indonesia (Ithaca 1994); G. Mulder, P. Koedijk, Léés die krant! Geschiedenis van het naoorlogse Parool 1945-1970 (Amsterdam 1996). Auteur: Paul Koedijk Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 7 (1998), p. 219-223 Laatst gewijzigd: 00-00-1998 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Maria Johanna Duchateau | geb. 1909 |
Huwelijk: | 7 Sept 1928 | Den Haag |
Scheiding: | 6 Juli 1932 | Rotterdam |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Judith Jacoba van Wamelen | |
Huwelijk: | 18 Juli 1945 |