Theodorus van der Waerden
Geslacht: | Man | |
Vader: | Hendricus Johannes van der Waerden | |
Moeder: | Johanna Huberta Cornelia Goossens | |
Geboren: | 21 Aug 1876 | Eindhoven |
Overleden: | 12 Juni 1940 | Laren, N.-H. |
Religie: | Rooms Katholiek | |
Beroep: | sociaal-technisch en economisch expert van de SDAP | |
Aantekeningen: | In 1894 vertrok Van der Waerden naar Delft om aan de Technische Hogeschool te studeren voor civiel ingenieur. Daar kwam hij, van huis uit katholiek, via de colleges van professor B.H. Pekelharing in aanraking met het socialisme. Na een lezing van Franc van der Goes richtte hij met een aantal studiegenoten waaronder zijn vriend J.W. Albarda in 1897 de Delftse afdeling van de SDAP op. Na zijn studie werd hij leraar in de wiskunde en de mechanica, achtereenvolgens in Leeuwarden, Dordrecht en van 1902 tot 1922 in Amsterdam. Daar toonde hij zich een actief propagandist en organisator voor de partij. Vóór de Eerste Wereldoorlog was hij een van de leidende figuren in het district Amsterdam V en was hij een aantal jaren voorzitter van de federatie Amsterdam. Van 1903 tot 1921 was hij ook voorzitter van de Sociaal-Democratische Studieclub. In de partijtwisten van die jaren hoorde hij tot de 'Marxistische vleugel'. Hij schreef artikelen voor De Nieuwe Tijd en stond achter F.M. Wibaut bij diens verzet tegen schorsing van de Tribunisten. Net als deze bleef hij na het Deventer congres binnen de partij. Ook sprak Van der Waerden zich in 1913 uit tegen het aanvaarden van ministeriële verantwoordelijkheid. Onder de indruk van de oorlog, de verarming en de toenemende staatsbemoeienis wijzigde hij zijn standpunt. In 1918 schreef hij dat de partij nu verantwoordelijkheid moest gaan dragen, anders zou zij als een roepende in de woestijn achter blijven. In 1918 werd hij in de Tweede Kamer gekozen, waarvan hij tot 1940 lid bleef (vanaf 1925 voor de kieskring Utrecht). Als Kamerlid zette hij zich in om via wetgeving het socialisme stapje voor stapje dichter bij te brengen. Hij was een van de opstellers van het Socialisatierapport van de partij (Amsterdam 1920) en hield later als lid van het curatorium van het Wetenschappelijk Bureau van de SDAP toezicht op de groep die het Plan van de Arbeid opstelde. Veel tijd besteedde hij aan zijn commissariaat bij het Provinciaal Electriciteitsbedrijf van Noord-Holland, een functie die voortgekomen was uit zijn verkiezing tot lid van Provinciale Staten (1910-1918). Het brengen van elektriciteit tot in de kleinste dorpjes en voor de laagst mogelijke prijs was voor hem even belangrijk als zijn werk in de Kamer. Zijn ingenieurskennis kon hij ook benutten als lid van de Centrale Commissie voor de Statistiek (vanaf 1924), de Zuiderzeeraad (vanaf 1929), de Organisatie voor Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO, vanaf 1932) en de Hooge Raad van Arbeid. Al dit werk zag hij als een bijdrage aan de opbouw van een toekomstige socialistische maatschappij onder het motto: 'Wij werken door, hardnekkig, rustig, stil, maar ononderbroken en op ieder gebied'. De grootste betekenis van Van der Waerden ligt evenwel op wetenschappelijk gebied, het doordenken van de gevolgen van de technische ontwikkeling. In 1911 promoveerde hij op het proefschrift Geschooldheid en Techniek, waarin hij de invloed van de technische vooruitgang op de kwaliteit van het werk onderzocht. Op basis van een uitgebreide enquête onder het bedrijfsleven kwam hij tot de conclusie dat er een sterke tendens tot vergaande arbeidssplitsing en ontscholing bestond. Zijn leven lang volgde hij alert de buitenlandse technische literatuur. Daardoor was hij een van de eersten die de betekenis van het in Amerika opkomende 'scientific management' onderkende. Zijn aanvankelijk sterk afwijzende houding maakte geleidelijk aan plaats voor een genuanceerdere beoordeling. Strijd tegen versimpeling van de arbeid wees hij als utopisch af. Arbeidstijdverkorting moest voor compensatie zorgen. Positief in het 'scientific management' was volgens hem het voorkomen van verspilling en de methodes om met minder inspanning efficiënter te werken. Hij verzette zich echter hevig tegen de te sterke prestatieprikkeling en de pogingen de vakbeweging uit te schakelen. Het benoemen van vertrouwensmensen van de arbeiders in de bedrijven kon volgens hem een tegenwicht bieden. De technische vooruitgang mocht evenwel niet tegengehouden worden omdat alleen die voor een grotere welvaart van allen kon zorgen. Met de artikelen die hij over dit onderwerp voor De Socialistische Gids schreef en die gebundeld werden onder de titel Het Taylor-stelsel (Amsterdam 1916) verwierf hij landelijke bekendheid. Interessant is dat veel van de hierin naar voren gebrachte gedachten, zoals over de noodzaak van technische vooruitgang en bestrijding van maatschappelijke verspilling, later in het Socialisatierapport terug te vinden zijn. Toen tijdens de crisisjaren de bedrijfsrationalisatie onder hevige kritiek van de arbeidersbeweging kwam te staan bleef Van der Waerden bij zijn standpunten. Te makkelijk werd volgens hem aangenomen dat de grote werkloosheid het gevolg was van de invoering van nieuwe machines. Verbeterde conjunctuur-analyse zou dat eerst nog moeten uitwijzen. In geen geval mocht echter volgens hem de rationalisatie 'die de baten van de arbeid opvoert en de lasten vermindert' als zodanig worden bestreden, schrijft hij in de brochure Arbeidsbesparing en werkloosheid (Amsterdam 1933). Beter was het een uitweg te zoeken in de verkorting van de arbeidstijd. Ook dacht hij aan wettelijke maatregelen zoals het verhogen van de jaarlijkse afschrijvingen om het investeren in nieuwe machines minder aantrekkelijk te maken. Het tempo van de rationalisatie zou daardoor in de hand gehouden kunnen worden. Van der Waerden schreef tientallen artikelen en recensies voor onder meer De Nieuwe Tijd, Het Weekblad en De Socialistische Gids en een aantal brochures en pre-adviezen. Behalve met de reeds genoemde onderwerpen hield hij zich ook bezig met de grondslagen van het socialisme. Een polemiek met Van der Goes hierover in het Populair-Wetenschappelijk Bijvoegsel van Het Volk werd afzonderlijk gepubliceerd onder de titel De grenzen van het histories-materialisme (Amsterdam 1927). Zie ook zijn bijdrage aan Principiële Staatkunde (Rotterdam 1927). In de Kamer speelde Van der Waerden geen opvallende rol, wel was hij daar een bij alle partijen gewaardeerde figuur. P.J. Oud noemt hem 'door en door ingenieur' en 'vóór alles docent'. Geroemd werden zijn humor, bescheidenheid en openheid voor andermans denkbeelden. Archief: Enige stukken betreffende het Plan van de Arbeid (1935-1939) op IISG. Literatuur: W.H. Vliegen, Kracht II, 316-319; P.J. Oud, Het Jongste Verleden I, 139-140; H. Linsen, 'De Delfse Polytechnische School als bakermat van socialisme 1900-1925' in: Het tweede jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1980) 81-109; E. Bloemen, M. Ruys, 'Intensivering van de arbeid en Taylor-receptie in Nederland 1890-1920. "De praktijk spreekt ook een woordje mee"' in: Te Elfder Ure Annex bij nr. 33, mei 1983, 39-70; J. Laurier, F. Pot, 'Sociaal-demokratiese arbeidersbeweging en wetenschappelijke bedrijfsvoering 1920-1940' in: Te Elfder Ure Annex bij nr. 33, mei 1983, 71-154; E.S.A. Bloemen, Scientific management in Nederland 1900-1930 (Amsterdam 1988); D. van Lente, Techniek & ideologie. Opvattingen over de maatschappelijke betekenis van technische vernieuwingen in Nederland, 1850-1920 (Groningen 1988); H. Buiting, Richtingen- en partijstrijd in de SDAP. Het ontstaan van de Sociaal-Democratische Partij in Nederland (SDP) (Amsterdam 1989); B. van Dongen, Revolutie of integratie (Amsterdam 1992); M. van der Linden (red.), Die Rezeption der Marxschen Theorie in den Niederlanden (Trier 1992). Auteur: Erik Bloemen Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 1 (1986), p. 174-149 Laatst gewijzigd: 21-08-2002 31-05-2015 (voornamen ouders gecorrigeerd) |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Dorothea Adriana van der Endt | geb. 1877 |
Huwelijk: | 22 Aug 1901 | Amsterdam |