Henri Logeman
Geslacht: | Man | |
Vader: | Willem Martinus Logeman | |
Moeder: | Antje Mijnders | |
Geboren: | 26 Feb 1862 | Haarlem |
Overleden: | 27 Jan 1936 | Sleidinge, België |
Beroep: | professor | |
Aantekeningen: | Niet zonder weemoed vervul ik de opdracht van het Bestuur om dit levensbericht te schrijven over den man, dien ik niet alleen als buitenlandsch lid van onze Maatschappij (1892) en als buitenlandsch eerelid van de Belgische Koninklijke Vlaamsche Academie (1919) moet gedenken, maar ook als mijn vereerden leermeester en Collega aan de Universiteit te Gent. Omtrent Logeman's levensloop kan ik volstaan met de gegevens, blijkbaar door hem zelf verstrekt, in het Liber Memorialis (Gent I. Vanderpoorten, 1913, VI. I, pp. 236-237) van de Gentsche Alma Mater, en een bondige aanvulling die ik gedeeltelijk kon putten uit mijn persoonlijke herinneringen. Henri Logeman werd geboren te Haarlem op 26 Februari 1862, en genoot van 1868 tot 1880 lager en middelbaar onderwijs (H.B.S. met 5 j.c. en Gymnasium) in zijn geboortestad. In 1880 vertrok hij naar Rock-Ferry, bij Liverpool, waar hij Fransch, Duitsch, Grieksch en Latijn onderwees. Op 18 October 1880 verkreeg hij te Utrecht akte A voor het onderwijs in het Engelsch. Bij zijn terugkeer naar Nederland liet Logeman zich inschrijven als student in de candidatuur Nederlandsche Letteren te Utrecht, namelijk in September 1881. Hij verdeelde zijn tijd over de cursussen, die hij hier moest volgen en de Universiteiten van Londen en Oxford, waar hij zich wijdde aan zijn geliefkoosd studievak: de Engelsche philologie. Hij promoveerde tot kandidaat in de Nederlandsche Letteren in 1884 en tot doctorandus in 1887. Op 7 November 1888 werd hem de doctorstitel toegekend op een proefschrift getiteld The Rule of S. Benet, Latin and Anglo-Saxon Interlinear Version. Aan de Universiteit te Utrecht doceerde toen prof. Moltzer, en uit een later opstel van Logeman (Groot Nederland, Maart 1910) blijkt de groote vereering van den leerling voor zijn Meester. Toen Logeman's wetenschappelijke belangstelling zich naar de Skandinaafsche philologie richtte, ondernam hij talrijke reizen naar het hooge Noorden, en studeerde o.m. aan de Universiteiten te Kristiania en te Kopenhagen. Op 25 October 1888 werd Logeman benoemd tot Maître de conférences bij de hoogere-normaalschoolafdeeling toegevoegd aan de Faculteit der Wijsbegeerte en Letteren van de Universiteit te Gent. Twee jaar later, toen deze normaalafdeeling werd ingericht binnen de Faculteit der Wijsbegeerte en Letteren zelf, werd Logeman tot docent benoemd en belast met de cursussen in de Engelsche philologie. Met dezelfde opdracht werd hij den 6den Augustus 1892 bevorderd tot extra-ordinarius, en den 31sten Augustus 1896 tot ordinarius. Bij K.B. van 20 Februari 1903 werd hij op zijn verzoek belast met een cursus in de moderne Skandinaafsche philologie. Ondertusschen was hem op 22 April 1902 door den Senaat van de Universiteit te Glasgow de titel van doctor honoris causa verleend geworden. De Belgische regeering vereerde hem met het Commandeurschap in de Kroonorde en in de Leopoldsorde. Den 19den Januari 1929 werd hem het emeritaat toegekend. In zijn meer dan veertigjarige loopbaan bij de Universiteit te Gent heeft de Nederlander Logeman den duurzamen dank en de blijvende vereering verworven van zijn tweede vaderland, van zijn studenten, collega's en vakgenooten binnen en buiten onze grenzen. Hij was inderdaad een zeldzaam begaafd professor die de opleiding van zijn, helaas veel te weinig in het Engelsch onderlegde candidaatsstudenten met onvermoeibaren ijver ter harte nam. Al dadelijk wist hij hen mee te sleepen en liet hij hen deelachtig worden aan zijn diepgaande kennis, zijn scherp-kritischen zin, zijn strenge onderzoeksmethode. Hij bezat tegelijk ook de kunst om te dóen werken. Na gedurende twee candidaatsjaren zijn Engelsche philologische oefeningen te hebben gevolgd, kon een eenigszins vlijtig student, vooral wanneer het hem mogelijk was geweest zelf, op den raad van den professor, enkele weken in Engeland te gaan doorbrengen, op een vrij behoorlijke kennis van het modern Engelsch bogen. En toch waren Logeman's philologische oefeningen niet uitsluitend aan het Engelsch gewijd. Ook de beginsels van de algemeene phonetica, het gebruik van het international phonetisch schrift, en vooral de zoo onmisbare ear-training namen een goed deel van deze colleges in beslag. Studenten die dan onder Logeman's leiding hun doctotraat doormaakten, leerden zoowel in de lessen over Engelsche taal- en letterkunde als bij het voorbereiden van hun proefschrift de hooge speciale kundigheden en de hulpvaardigheid van hun professor meer en meer waardeeren. En ook in de moderne Skandinavistiek, die dan door sommigen als keuzevak naast hun hoofdvakken onder zijn leiding werd beoefend, betoonde hij zich een even enthousiast als bevoegd leermeester. De Anglistiek heeft Logeman aan de Gentsche Universiteit gegrondvest en tot bloei gebracht; de moderne Skandinavistiek heeft hij er voor het eerst onderwezen en wordt er thans nog door een van zijn ex-studenten gedoceerd. De phonetica, die door hem in zijn philologische oefeningen werd behandeld, is er thans een afzonderlijk leervak geworden, evenals de folklore, waarvoor hij zich verdienstelijk heeft gemaakt, o.m. met te ijveren voor het Nederlandsch openlucht-museum en met de Skandinaafsche musea in onze gewesten te doen kennen. Professor Logeman's wetenschappelijke arbeid is zoo vruchtbaar en zoo veelzijdig geweest dat het in dit bestek niet mogelijk is om hem eenigszins in de bijzonderheden te bespreken. Het zal dus bij een zeer algemeen overzicht moeten blijven, maar ik vertrouw dat de bibliographische lijst van de voornaamste publicaties ten slotte toch nog het best geschikt is om deze veelomvattende bedrijvigheid op enkele bladzijden te kenschetsen. Op het gebied der Anglistiek zijn na de reeds genoemde tekstuitgave van 1888 te vermelden een reeks korte bijdragen en recensies in de voornaamste vaktijdschriften, vervolgens enkele tekstcommentaren en andere bijdragen tot de Shakeapeare-studie, een paar Marlowe- en Faustus-studies, Logeman's beide werken over het Elckerlijc-Everyman-probleem, zijn vergelijking van den Reynaert-druk van 1479 met Caxton's vertaling, twee stukken over de etymologie van Yankee en ten slotte zijn belangrijke bijdrage over de Nederduitsche Elementen in het Engelsch: Deze laatste vier onderwerpen wijzen op Logeman's voorliefde voor onderwerpen die de Engelsche philologie en literatuur aanbelangen in verband met die van het Nederlandsch. Op het gebied der Skandinavistiek heeft Logeman in de eerste plaats de Skandinaafsche talen en literaturen in de Nederlanden bekend gemaakt. Daarvan getuigen talrijke vulgarisatie-artikels in de Nederlandsche tijdschriften, en het door hem, Mevrouw Logeman- van der Willighen en enkele medewerkers gestichte ts. Scandia (1904) waarin hij voor elk nummer practisch inleidende artikels voor de kennis van het Deensch, het Noorsch en het Zweedsch bezorgde. Ook heel wat vertaalwerk verscheen van zijn hand, en op zuiver philologisch gebied leverde hij bijdragen in de meeste Skandinaafsche en Nederlandsche tijdschriften; de Nederlandsch-Skandinaafsche leenwoorden maakten alweer zijn speciale belangstelling gaande. Onder de auteurs die door Logeman hoofdzakelijk werden behandeld zijn vooral te vermelden: Ibsen, meer bepaaldelijk diens Peer Gynt; en Holberg, in wiens Det Arabiske Pulver hij de indirecte bron van Bilderdijk's Goudmaker ontdekte. Ook voor de Nederlandsche philologie maakte Logeman zich verdienstelijk, niet alleen door zijn verkenningstochten op de reeds vermelde tusschengebieden tusschen Nederlandsch aan den eenen kant en Engelsch of Skandinaafsch aan den anderen kant, maar ook door enkele belangwekkende etymologische en phonetische artikels in Taal en Letteren, waarvan hij mede-redacteur was, en in Leuvensche Bijdragen. Uit Logeman's phonetisch - en dus algemeen linguistisch - werk dient ten slotte nog speciaal te worden vermeld zijn Tenuis en Media waarin hij de interpretatie van de verschijnselen die men onder de Wet van Verner groepeert, op nieuwe banen leidt en blijk geeft van een buitengewoon fijne opmerkingsgave en eerbiedwekkende belezenheid. Uit de talrijke brieven die tusschen Logeman en zijn voornaamste vak- en tijdgenooten werden gewisseld, blijkt hoe hoog hij in aanzien stond, zoowel in het buitenland als in het binnenland. Zij weerspiegelen ook voortreffelijk zijn buitengewoon genuanceerd taalkundig denken, zijn veelzijdige belangstelling en zijn reusachtige philologische kennis. Logeman mag tot een van de voornaamste grondleggers van de Germanistiek aan de Universiteit te Gent gerekend, en de omstandigheid dat hij in Vlaanderen doceerde en zijn Nederlandsche natiolatiteit trouw bleef, dat hij zoo zeer uiteenloopende vakken beoefende en bovendien zeer veel heeft gereisd, maakt hem tot een van de meest cosmospolitische universitaire figuren. Dit verhinderde hem niet, de Vlaamsche Beweging, die hij om zich heen heeft zien groeien, een warm hart toe te dragen. Wel bleef Logeman, als Nederlander in Belgischen staatsdienst, met den verfijnden tact die hem eigen was, ver van allen strijd of politieke inmenging. Maar hoezeer hij bv. het eigen aspect van onze taal en letterkunde waardeerde, blijkt o.m. uit een artikel: Goede Raad aan de Vlamingen dat hij in De Ploeg, Januari 1911, publiceerde onder het pseudoniem Barend Biesterman. En hoe nauw hem zijn vak en zijn onderwijs aan het hart lag tot in de laatste jaren van zijn door ziekte verbitterd, eenzaam geworden leven, blijkt uit het laatste artikel: Filologische toekomstmuziek - Fouten bij het Universitair Taalonderwijs, dat zijn universitair testament mag worden genoemd. Prof. Logeman overleed op 27 Januari 1936 in het sanatorium te Sleidinge (O. Vl.) en werd begraven te St. Amandsberg-bij-Gent den 29sten Januari. De geheele wetenschappelijke wereld van de Anglistiek, de Skandinavistiek, de Neerlandistiek en de Linguistiek is hem blijvend dank verschuldgd; inzonderheid echter de Nederlandsche en Vlaamsche gemeenschap die hij door zijn veelzijdigen en schranderen arbeid trouw heeft gediend. E. Blancquaert 1. Boeken: 1888 (1) The Rule of S. Benet, Latin and Anglo-Saxon Interlinear version, Edited with an introduction and Notes. Publ. v.d. Early English Text Society, Vol. 90. London, Trübner & Co. 1892 (2) Elckerlyc. A fifteenth century Dutch Morality (Presumably by Petrus Dorlandus) and Everyman, A nearly contemporary translation. A contribution to the History of the Literary Relations of Holland an England. (Recueil de travaux publiés par la Faculté de philosophie et lettres de l'Université de Gand, 5e fasc.), Gent. (3) Die Historie van Reynaert die Vos, naar den druk van 1479, vergeleken met William Caxtons Engelsche vertaling. Met inleiding en aanteekeningen. Zwolle, W.-E.-D. Tjeenk Willink (samen met J.W. Muller). 1898 (4) Faustus-Notes. A supplement to the Commentaries on Marlowe's Tragicall History of D. Faustus. (Recueil..., 21e fasc.), Gent. 1900 (5) The English Faust-book of 1592, Edited with an Introduction and Notes (Recueil..., fasc. 24). Gent. 1902 6) Elckerlyc-Everyman. De vraag naar de prioriteit opnieuw onderzocht. (Recueil..., 28e fasc.), Gent. 1908 (7) Tenuis en Media. Over de Stemverhouding bij Konsonanten in Moderne talen. Met een Aanhangsel over de fonetiese verklaring der Wetten van Verner en Grimm. (Recueil..., 36e fasc.). Gent. 1917 (8) A Commentary, critical and explanatory, on the Norwegian text of Henrik Ibsen's Peer Gynt, its language, literary associations and folklore. The Hague. Martinus Nijhoff. 1925 (9) W. Bilderdijk. De Goudmaker, Blijspel, een indirekte navolging van Ludvig Holberg's Det Arabiske Pulver, volgens het enig bekende handschrift voor het eerst uitgegeven. (Recueil..., 55e fasc.), Gent. 2. Artikels: 1893 On Spelling Reform. The Journal of Education. 1893 Taal-radicalisme. De Gids. 1894 Taal-individualisme. De Gids. 1900 Over Spelling en Verbuiging - Vragen van den Dag. 1901 This too too Solid Flesh. English Miscellany... Dr. Furnivall... 1901 Over hoesten, kuchen, hikken en wat fonetiek. Taal en Letteren. 1902 Klanken en Klanksymbolen. Taal en Letteren. 1903 Vreemdelingen. Taal en Letteren. 1904 Utlagi... Scandia. 1904 Danelaw. Scandia. 1904 Woord-Melodie in de Scandinaviese talen. Scandia. 1904 Shakespeare te Helsingör. Mélanges Paul Fredericq. Bruxelles. 1904 Yankee, etc. Volkskunde. 1905 Nasaalvokalen in het Nederlands. Taal en Letteren. 1908 De v en de w in het Nederlands. De N.T. 1908 De Taaltoestanden in Noorwegen. Groot-Nederland. 1909 Perial og fiale. Maal og Minne. 1909 De Vrije-lucht Museums van Scandinavië. Vragen van den Dag. 1910 L'étymologie du mot ontberen. Rev. de l'Instruction publ. 1910 Biologie en de studie van Taal en Letteren. Groot-Nederland. 1911 Norsk undvaere (umbera). Maal og minne. 1911 Goede Raad aan de Vlamingen (pseudon. Dr. Barend Biesterman). De Ploeg. 1914 The Name of Christopher Marlowe's Murderer. Anglia. 1914 Another Three Notes on Peer Gynt. Publ. of the Soc. for the Adv. of Scand. Study. 1914 Tilbake til Ibsen. Edda. 1915 Uit Ibsen's Peer Gynt. Tijdspiegel. 1915 Peer Gynt vóór Ibsen. Tijdspiegel. 1915 Noget ustyggelig stugt (An Ibsen-crux). Neoph. 1915-'16 Some Notes on Romeo and Juliet. Neoph. 1916 Den Störe Böigen. Edda. 1916 De Buig in Ibsens' Peer Gynt. Tijdspiegel. 1916 De Groene Vrouw uit Ibsen's Peer Gynt. Groot-Nederland. 1917 The Caprices in Henrik Ibsen's Peer Gynt. Edda. 1918 Böigens Oprindelse. Danske Studier. 1918 Leonora Christinas Styke af en Comaedie. Danske Studier. 1918 Uit Henrik Ibsen's Peer Gynt. Van Alle Tijden. 1918 Tilbake til Ibsen om igjen. Edda. 1920 Kampingen. Maal og minne. 1921 Deens en Noors. Eigen Haard. 1922 Sprookjes en Mythen. Eigen Haard. 1922 Noorwegen teruggezien. Vrije Arbeid. 1922 De studie der moderne Skandinaviese talen (Bibliographie). Vrije Arbeid. 1922 Een Raadsel in de Nederlandsch Holberg-Bibliographie. Het Boek. 1923 Danskers in Paris (Hamlet II, 1, 7). English Studies. 1923 Erik Lakej eller Baron Nillus? Danske Studier. 1924 Tre hollandske Laanoord i Norsk (begraving, passpass, sladot). Maal og minne. 1924 Uit en over Denemarken. Vrije Arbeid. 1924 Den aeldeste Hollandske Politiske Kandestöber. Danske Studier. 1924 Spikkelasi. Maal og minne. 1924 Udtalen af Svensk v. Festskr. Hugo Pipping. 1924 Holberg en Holland. Onze Eeuw. 1924 Nederlandsche Holberg-vertalingen en bewerkingen. Het Boek. 1925 The Semasiology of some Verbs of Motion and the Etymology of Dutch langwerpig. Leuv. Bijdr. 1925 Holbergiana. Danske Studier. 1925 Holberg's use of Sexten as an indefinite Numeral. Scandinavian Studies and Notes. 1925 Een veelzijdige Noorman: Dr. Thorleif Schelderup-Ebbe. De Nieuwe Gids. 1925 Sproglige Beröringspunkter mellem Holberg og Ibsen. Edda. 1926 Tweeklanken (Uit het fonetiese onderbewustzijn). Leuv. Bijdr. 1927 Etymologie en Classicisme. Een parallel. Neophilologus. 1927 Oude en Nieuwe Straatroepen. Die. War. en Belf. 1927 Nederlandse Elementen in de Skandinaviese talen. Album Vercoullie, Brussel. Brussel. 1927 The Etymology of Yankee. Studies in English Philology. A Miscellany in Honor of Frederik Klaeber. Minneapolis. 1928 A World-Language. Leuv. Bijdr. 1928 16-Tallet Hos Holberg. Maal og minne. 1928 The Etymology of the name Béguine. Leuv. Bijdr. 1929 Beghini en Boches. Leuv. Bijdr. 1930 Norwegian Berive. A Grammatical Miscellany offered to Otto Jespersen... Copenhagen, London. 1931 Low-Dutch Elements in English. Neophilologus. 1932 Van een nieuw Woord en van een... toelatingsexamen. Leuv. Bijdr. 1932 Filologiese toekomstmuziek. Fouten bij het Universitair Taalonderwijs. Gedenkboek A. Vermeylen. Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1936 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Dina Samuëla van der Willigen | geb. 18 Juni 1864 |
Huwelijk: | 11 Apr 1889 | Haarlem |