Josephus Robertus Hendricus van Schaik
Geslacht: | Man | |
Vader: | Johannes Robertus Hendricus van Schaik | |
Moeder: | Theodora Johanna Stéphanie Deurvorst | |
Geboren: | 31 Jan 1882 | Breda |
Overleden: | 23 MRT 1962 | Den Haag |
Aantekeningen: | Zijn jeugd bracht Van Schaik door in Druten, Maastricht (lagere school) en 's-Hertogenbosch (gymnasium). Tijdens zijn rechtenstudie te Utrecht werkte hij in het studentenblad Vox mee aan de rubriek 'Utrechtse theerandjes'. In 1905 cum laude gepromoveerd bij H.J. Hamaker op De overheid tegenover de artikelen 1401 en v. B.W. (Utrecht, 1905), vestigde hij zich na een kortstondig leraarschap staathuishoudkunde als advocaat en procureur te Arnhem (1906-1919), daarna in Den Haag. In 1917 in de Tweede Kamer gekomen, behoorde Van Schaik er tot de progressieve vleugel van de katholieke fractie. In oktober 1923 gaf hij, bezorgd voor te grote militaire uitgaven in een tijd van bezuiniging en beducht voor het buitenspel staan van het parlement voor een reeks van jaren inzake het maritiem beleid, met negen fractiegenoten de doorslag bij de verwerping van het vlootplan, welke verwerping een ernstige kabinetscrisis uitlokte. In 1929 tot voorzitter van de Tweede Kamer gekozen, vervulde hij deze functie, met onderbrekingen door ministerschap en bezetting, vormelijk en formeel. In het tweede en derde kabinet-Colijn (1933-1937) was Van Schaik minister van Justitie. Als zodanig is hem een te geringe daadkracht en een teveel aan bedachtzaamheid verweten. Vooral de bestrijding van het extremisme had zijn aandacht, niet alleen van rechts, maar evenzeer van links, van welke kant hem de dreiging even ernstig, zo niet ernstiger leek. Inzake het joodse vluchtelingenvraagstuk voerde hij met het oog op de benarde werkgelegenheids-situatie een uiterst restrictief beleid. Vermeld zij nog dat hij de meer dan een halve eeuw durende strijd om de herziening van het pachtrecht tot een oplossing wist te brengen. In 1937 teruggekeerd in de Tweede Kamer was Van Schaik korte tijd leider van de RKSP-fractie en vervolgens weer voorzitter van de Tweede Kamer. In deze hoedanigheid protesteerde hij op 10 mei 1940, terwijl de regering niets van zich liet horen, kort maar krachtig tegen de Duitse overval. Tijdens de bezetting was hij weliswaar enige tijd lid van de politieke overlegorganen Politiek Convent en Vaderlands Comité maar trad als zodanig niet op de voorgrond. In oktober 1948 formeerde Van Schaik die toen in brede kring vanwege zijn kundigheid en wijsheid groot gezag genoot een kabinet van KVP, PVDA CHU en VVD. W. Drees sr. werd er premier van en hij vice-premier en minister Zonder Portefeuille, belast met de zorg voor een nieuwe rechtsorde tussen Nederland en de West. Onder zijn bewind traden interimregelingen in werking met betrekking tot de autonomie van Suriname en de Antillen binnen het Koninkrijk, terwijl voor de Antillen tevens een Eilandenregeling van kracht werd. Na de kabinetscrisis in maart 1951 werd hij benoemd tot minister van Staat en op 11 mei 1951 tot lid van de Raad van State, welke functie hij tot 31 januari 1957 bekleedde. Ook na zijn ministerschap bleef Van Schaik nog enige tijd betrokken bij zaken, de West betreffende. Hij bereidde de Ronde-Tafelconferentie (RTC) voor, die de definitieve regeling van de nieuwe rechtsorde met Suriname en de Antillen moest voorbereiden. Op de RTC zelf, die in 1952 en 1954 bijeenkwam, trad hij op als adviseur van de voorzitter, minister-president Drees. De nieuwe rechtsorde kreeg haar beslag in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (1954). Zijn hele leven heeft Van Schaik talloze functies vervuld. In zijn Arnhemse tijd was hij plaatsvervangend kantonrechter, voorzitter van de Gelderse Dagbladpers, staatkundig medewerker van De Beiaard en organisator van de Gelderse Katholieke Dagen; daarnaast vond de middenstand in hem een warm pleitbezorger. Tijdens zijn kamerlidmaatschap was hij tot 1933 voorzitter van het Centraal College voor Reclassering, de Psychopatenraad, de Tabakscommissie, het College van Toezicht op de Ziektewet en 1932-1933 ook nog van de Mijnraad. Tweemaal was hij direct betrokken bij de voorbereiding van een grondwetsherziening, in 1936 als tweede voorzitter en 1952-1954 als voorzitter van de staatscommissie. Van 1931-1957 was Van Schaik lid van het college van curatoren van de Katholieke Universiteit Nijmegen, sedert 1949 als president. Van Schaik is een lange periode, eerst vóór de bezetting en vervolgens daarna, een vooraanstaand katholiek politicus van het voorzichtige 'midden' geweest: in de jaren twintig nog door zijn leidinggevende stem tegen de Vlootwet naar progressief overhellend, sedert het ministerschap in de jaren dertig naar behoudender kant. Om zijn betrouwbare integriteit en wetgevende werkzaamheid bleef hij het respect behouden dat hem zelfs geschikt maakte voor de formatiewerkzaamheden van 1948 in een tussen de partijen ontstane spanning door de Indonesische kwestie. Zelden een echt vooraanstaand politicus, nooit volkomen typisch partijman, werd hij op den duur 'de wijze man op de achtergrond'. A: Collectie - Van Schaik in Algemeen Rijksarchief in 's-Gravenhage. Zie A.E.M. Ribberink, Inventaris van de papieren van Mr. J.R.H. van Schaik (['s-Gravenhage], 1963). L: M.J.V. van Schaik-Brouwers in inleiding op bovengenoemde inventaris; W.H. van Helsdingen, Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Wordingsgeschiedenis, commentaar en praktijk ('s-Gravenhage, 1957); F.J.F.M. Duynstee, De kabinetsformaties 1946-1965 (Deventer, 1966); P.J. Oud, Het Jongste Verleden. Parlementaire Geschiedenis van Nederland 1918-1940. 2e dr. (Assen, 1968. 6 dln.) passim; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1969) I, passim. I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 12 (Verbeterblad). J. Bosmans Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L). Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Maria Josephina Virginia Brouwers | |
Huwelijk: | 28 Apr 1913 |