Jan Constantijn Costerus
Geslacht: | Man | |
Vader: | Pieter Jacob Costerus | |
Moeder: | Wilhelmina Jacoba Cornelia Teengs | |
Geboren: | 29 MRT 1849 | Sneek |
Overleden: | 31 Juli 1938 | Hilversum |
Religie: | Ned. Hervormd | |
Beroep: | botanicus | |
Aantekeningen: | De Botanische Tuin Dr. Costerus. Over het wel en wee van een stukje groen Hilversum Aan de Herenstraat, vlakbij de splitsing met de Veerstraat, stond tachtig jaar ge- leden nog de Openbare Leeszaal. Achter het gebouw was een stukje grond waar niemand naar omkeek, afgesloten door lelijke muren, lekkende goten, bedekt met hopen puin en, naar achteraf bleek, ondermijnd door steengewelven en zeer oud metselwerk, aldus C. van Woudenberg in Wij in Hilversum. Door de inspanningen van enkele Hil- versummers, onder wie dr. Costerus, veranderde dit braakliggende terreintje in een bloeiende botanische tuin, die nog steeds maar dan op een andere plek bestaat. De totstandkoming van dit bijzondere groene stukje Hilversum had heel wat voeten in de aarde. Het idee voor een botanische tuin was afkomstig van Dreves Uitterdijk, hoofd van de particuliere Trompschool en esperanto-pionier. Toen een aantal Hilversummers in 1917 bijeenkwam om over de oprichting van een plaatselijke Natuurhistorische Vereniging te spreken, pleitte Dreves Uitterdijk al voor het aanleggen van een tuin waarin alle Hilversumse in het wild groeiende planten zouden worden bijeengebracht. Zijn voorstel werd met instemming begroet, maar er kwam pas schot in de zaak toen dr. Jan Constantijn Costerus de fakkel overnam. Deze in Edam geboren bioloog die op zijn elfde bij een ongeluk een oog had verloren was directeur van de HBS aan de Keizersgracht in Amsterdam en een beminnelijk en onver- moeibaar man. Naast zijn werk aan de HBS schreef hij onder meer een veel ge- bruikt plantkunde-leerboek voor middelbare scholieren en een reeks artikelen voor tijdschriften in binnen- en buitenland. Hij was niet alleen een botanicus van professie, maar ook een hartstochtelijk liefhebber van de natuur, constateert Van Woudenberg. Dit was waarschijnlijk de reden dat hij zich in 1909, samen met zijn echtgenote Anna Ringeling, in het door veel groen omgeven Hilversum vestigde. Het echtpaar woonde eerst in het Ministerpark (nr. 21) en later in de Hertog Hendriklaan (nr. 6). Commissie Terug naar het idee voor de plantentuin. Zoals in Nederland gebruikelijk kwam er een comité. Deze commissie van uitvoering bestond uit telkens twee leden van: de pas opgerichte lokale afdeling van de Natuurhistorische Vereniging, de Maatschappij tot bevordering van Tuinbouw en Plantkunde, de Tuinbouwpa troons Vereniging, en de Openbare leeszaal en bibliotheek. Het ging om: J.C. Costerus (voorzitter), mej. M. Gallé, C.H.J. de Raad, R.A.J. van Delden, W. Ot- terman, R. de Lange, K.J. Perk en A.Th. Raven. De voorzitter van de leeszaal, mr. Jelle Hingst, gaf een belangrijke steun in de rug door een lapje grond achter de bibliotheek aan te bieden. Het egaliseren van dit terrein en het treffen van diverse voorzieningen (onder meer drainagebui- zen) brachten zoveel kosten met zich mee, dat het comité een beroep moest doen op de Hilversumse burgerij voor morele en vooral geldelijke steun. Behal- ve de heer Craandijk uit Amsterdam tastten enkele Hilversumse natuurliefheb- bers vervolgens in de buidel. In de lente van 1920 was de grond plantrijp, en op woensdag 22 september van datzelfde jaar kon de door tuinarchitect K.J. Perk ontworpen tuin feestelijk wor- den geopend. Rond de vijver met omringend moeras was het ene deel van de tuin be- plant met om en nabij 250 verschillende soorten en het andere deel met lupine ter verhoging van de vruchtbaarheid. De opening vond plaats in een van de grotere ruimten van de aangrenzende lees- zaal, die voor de gelegenheid aangekleed was met mandjes paddestoelen en bi- bliotheekplaten met bloemen en planten. Aanwezig waren onder meer burge- meester Koster, diverse raadsleden, leden van het schooltoezicht en vertegen- woordigers van de drie betrokken verenigingen. Dr. Costerus, voorzitter van de commissie van uitvoering, keek niet alleen terug op de totstandkoming van zijn geesteskind, maar blikte ook vooruit. Langza- merhand moesten alle in het wild groeiende planten van het Gooi en omstreken, naar familie gerangschikt, worden samenge- bracht. De enige tuin van wildgroeiende planten in het land zou heel nuttig zijn voor het onderwijs, maar had volgens Costerus vooral een taak van ze- delijke strekking te vervullen. Hij wilde indrukken van schoonheid en rein natuurgenot brengen in de ziel van grooten en kleinen, in een tijd van zedenverbastering en verwildering, dien wij beleven en waarin zooveel ja- gen is naar twijfelachtig genot van minder allooi. Na de regen van de ochtend was de lucht van die septemberdag opgeklaard en kon het gezel- schap zelf een kijkje gaan nemen in de tuin. De vijver is wel het aantrekkelijkste onderdeel, noteerde de verslaggever van De Gooi- en Eemlander. Hier bloeit nog den slangewortel met zijn witte bloem als een Aronskelk; het wilgenroosje staat aan den oever in vrucht, evenals de orchideeën, de wederik, de lisschen en de muntsoorten. Op het water drijft de azolla, het wa- tervarentje, in vroeger tijd uit Canada geïmporteerd, dat thans o.a. rondom Aalsmeer veel vaarten haast onbe- vaarbaar maakt, tot groot ongerief van de kweekers al- daar. Verderop in de tuin stond de teunisbloem nog in bloei. Talrijke lagere planten zijn al aardig bezig de rotspartij te overgroeien. De wortelstokken van Hop en Kamperfoelie, aan- gebracht uit het Spanderswoud, overranken aan één zijde het scheidingshek; sierlijk hangen talrijke hopbellen omlaag. Wetenswaardigheden Omdat de contribuanten slechts 52 personen, samen goed voor 173 gulden niet genoeg geld in het laatje brachten, klopte het Comité voor de oprichting en on- derhoud van de Botanische tuin bij de gemeente aan voor subsidie. Een bijdrage werd aanvankelijk door een nipte meerderheid van de gemeenteraad afgewezen. Het jaar daarop lukte het wel: niet de gevraagde 500 gulden maar slechts 163,85. De gemeente stelde als voorwaarde dat scholieren te allen tijde onder begeleiding vrij toegang tot de tuin moesten hebben. Dat de tuin voor iedereen gratis toegankelijk was, dat was voor veel Hilversum- mers wel even wennen. Bijzonder was ook dat enkele leden van het comité, on- der wie dr. Costerus zelf, een paar dagen per week aanwezig waren om in de tuin te werken en om bezoekers allerlei wetenswaardigheden over de inheemse flo- ra te vertellen. Als n smaragd, gevat in de stemmige omlijsting van t rood en grijs der daken en straten, vertoont zich onze hortus, de wordende samenvatting der Gooische flora, zo begon Dreves Uitterdijk zijn beschrijving van de plantentuin in het in 1924 verschenen Gedenk boek Hilversum. Om met deze in onze ogen wat beladen zin te vervolgen: Strikt ge- nomen dus n zuiver Gooisch concentratiekamp met uitsluitend bekende gezichten van ras- echte plantaardige erfgooiers zonder vreemde eend in t bijt. Doch houd je daar maar s aan als cosmopolitisch natuurvriend, waar bovendien dito leerlingen van onderwijsinrichtingen vragen naar duin-, klei-, water-, zoutplanten en Z-Limburgsche snufjes. Ook voor zulke dus welkom in ons midden: in ons hart en onze tuin zijn vele woningen. Niet lang daarna, in 1928, pakten donkere wolken zich samen. De openbare leeszaal ging verhuizen, waardoor de botanische tuin moest verdwijnen. De bij- na 80-jarige Costerus benaderde daarom een welgestelde sympathisant, me- vrouw E. Pabst-Blijdenstein. Zij stelde het comité onverwijld een stuk grond van 1500 vierkante meter ter beschikking, grenzend aan het pinetum (naaldbomen- verzameling) van de in 1914 overleden bankier B.W. Blijdenstein. Costerus was van mening dat zij dit aanbod zo snel mogelijk moesten aanne- men, maar slechts twee andere leden waren het met hem eens. Ondanks zijn op 1 december 1918 gedateerde brief, waarin hij zijn medeleden met klem opriep te durven. En als gij die durf mist, verlaat dan den kring wiens werk uwe sympathie, uwe me- dewerking slechts in schijn bezit. Dat de meeste leden Costerus niet steunden kwam doordat het aanbod van mevrouw Pabst-Blijdenstein slechts voor een periode van vijf jaar gold. Daarna zou het betreffende stuk grond samen met het Pinetum aan de gemeente Amsterdam geschonken worden. Zonnelaan De bejaarde bioloog zat niet bij de pakken neer en vond een alternatief, dat voor de overige natuurliefhebbers wel acceptabel was. Het ging om een stuk gemeente- grond van maar liefst 2640 vierkante meter aan de Zon- nelaan, tussen de Jonkerweg en de Sterrelaan. Volgens Costerus een flink, zeer gunstig gelegen terrein in de onmiddel- lijke nabijheid van vooraanstaande inrichtingen van onderwijs. Met dat laatste doelde hij op de aangrenzende Rijkskweekschool voor onderwij- zers, de openbare lagere school, de HBS en het gymnasium. In het najaar van 1929 werden al diverse planten naar het nieuwe terrein overge- bracht, er werd waterleiding aangelegd en een loodsje gebouwd. In de zomer van het volgend jaar was alles in kannen en kruiken. In het midden vormt een flink cementen vijvertje in practischen schotelvorm met bruinen veenrand de verrukking der om- wonende musschen, die zelfs baden in de drijvende waterlelies, aldus de krant. Allerwegen trekken oude kennissen uit alle deelen van het land, uit duin en strand, onze aandacht. Op zaterdag 6 september 1930 kon de nieuwe plantentuin officieel worden geopend. Dankzij de natte zomer waren de overgebrachte planten voldoende aangeslagen. Een arts (mej. Jeltje Stroink, EdP) denkt er geneeskrachtige kruiden te kweeken, meldde Costerus tijdens de opening in het tekenlokaal van de aangren- zende kweekschool. En een onderwijzeres wil met haar klas meewerken... de belangstel- ling is er. Ze moge toenemen. De wederom door K.J. Perk ontworpen aanleg was bekostigd uit een bijdrage van de familie Blijdenstein. Zonsondergang Wat de belangstelling van het publiek betreft, bleef er echter veel te wensen over. Uit het jaarverslag over 1933 blijkt dat de tuin dagelijks was geopend, van acht uur s ochtends tot zonsondergang. Kinderen beneden de leeftijd van 14 jaar zonder ge- leide, werden zooveel mogelijk geweerd. Hoewel de belangstelling van het Hilversumsche pu- bliek iets grooter was dan in het vorige jaar, schijnt de Hilversumsche burgerij weinig bekend te zijn met het bestaan van den Botanische tuin. De crisisjaren brachten ernstige financiële problemen met zich mee. Leden zeg- den hun lidmaatschap op of verlaagden het bedrag van hun contributie. Daar kwam bij dat de Hilversumse gemeenteraad eind 1936 met het oog op de geldelij- ke toestand van de gemeente een streep door de subsidie zette. In de voorgaande veertien jaar was negen keer een bijdrage gegeven die schom- melde tussen de 10,50 en 156,33 (ter hoogte van de tekorten op de begroting). hht-ep 2002/129 Illustratie bij een artikel in het dagblad Gooische Klan- ken, in augustus 1949. enz. Eddie de Paepe gooienvechthistorisch.nl |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Anna Frederica Ringeling | geb. 27 Dec 1853 overl. 5 MEI 1921 |
Huwelijk: | 2 Juli 1875 | Den Bosch |