Theresia Ansingh
Geslacht: | Vrouw | |
Vader: | Edzard Willem Ansingh | |
Moeder: | Clara Theresa Schwartze | |
Geboren: | 9 Juli 1883 | Amsterdam |
Overleden: | 16 Sept 1968 | Amsterdam |
Religie: | Apost. | |
Beroep: | zangeres en schilderes | |
Aantekeningen: | Thérèse Ansingh, in de familie Threesje genoemd, was het jongste kind van de uit Ruinen afkomstige Edzard Willem en Clara Theresa Schwartze. Ze had twee zussen en een broer: Maria Elisabeth Georgina (Lizzy), Aletta Anna Reiniera (1878-1939) en John George (1877-1961). Hun ziekelijke moeder in nagenoeg alle literatuur abusievelijk Clara Theresia (i.p.v. Theresa) genoemd kwam uit een kunstzinnige familie. Thérèses grootvader was de schilder Johann Georg Schwartze (1814-1874), een van de oprichters van de kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae. Het gezin Ansingh woonde op de Prinsengracht, hoek Utrechtsestraat, waar zich vader Ansinghs goedlopende apotheek bevond. Schuin aan de overkant, op Prinsengracht 1091, stond het ouderlijk huis van Thérèses moeder. Daar woonde de familie Schwartze: grootmoeder Elisa Schwartze-Hermann (1822-1896), de tantes Thérèse, schilderes, en Georgine, beeldhouwster, en oom George Washington (1857-1909), landschapschilder. Vanaf 1881 verbleef ook Thérèses zus Lizzy daar regelmatig voor langere perioden. Voorzover bekend bleef Thérèse zelf thuis wonen. Geen enkele biografie maakt melding van een schoolopleiding: kreeg Thérèse wellicht huisonderwijs? Haar vader probeerde haar over te halen naar de academie te gaan omdat ze zijns inziens duidelijk tekentalent had, maar zij wilde zangeres worden. Misschien was ze beducht voor al dat schildertalent in haar familie. Wel vergezelde ze haar zus Lizzy op uitstapjes en visites, zoals de jours van de schilder Simon Maris (Kapelle, 27). In 1907 ging Thérèse naar Londen, waar ze enige jaren les kreeg van diverse zangpedagogen. Lizzy ondersteunde haar financieel in die tijd (Wolda, 72). Ze keerde rond 1915 terug naar Nederland, maar een zangcarrière heeft ze nooit gemaakt, waarschijnlijk vanwege onoverkomelijke plankenkoorts. Huwelijk In 1917 trouwde Thérèse Ansingh met de vier jaar jongere, uit Veendam afkomstige schilder Bartele (Bart) Peizel. Het paar ging wonen op Prinsengracht 1087, vlak naast zus Lizzy, die op nr. 1091 domicilie hield. Terwijl haar mans schilderloopbaan op gang kwam, bracht Thérèse haar tijd weer door met haar familie, het maken van reisjes en het bezoeken van tentoonstellingen. Net als haar zus had Thérèse niets met contemporaine kunststromingen: vreselijke schilderijen vond ze Mondriaans werk (Wolda, 75). Anderzijds had ze ook niet echt affiniteit met de academische portretschilderkunst van haar echtgenoot. Over het huwelijk van Thérèse Ansingh en Bart Peizel is weinig goeds gezegd. Hun huwelijk verschafte hem vooral toegang tot de (Amsterdamse) kunstwereld en potentiële opdrachtgevers, zoals hij zelf erkende (Bos, 15; Venema, 148). Hij was vooral ook bevriend met schoonzus Lizzy. Deze twee hadden grote invloed in de Vereeniging Sint Lucas (waarvan hij 27 jaar voorzitter was) en de kring rond hem en Lizzy werd daarom wel de Ansingh-kliek genoemd. Ook thuis op de Prinsengracht moet het tweetal de toon gezet hebben. Bovendien was Peizel nogal overspelig. Geen omstandigheden dus voor een rimpelloos gelukkig huwelijk, dat dan ook voorzichtig omschreven is als een haat-liefde verhouding (Wolda, 78; vgl. de verhalen van Hans Ansingh in Maters, 60-65). Schilderes Thérèse Ansingh is pas in 1932, kort na haar 49ste verjaardag gaan schilderen. Zelf zei ze over deze plotselinge daad: Ineens moest ik schilderen, het was, alsof ik in het water werd gegooid en moest zwemmen (gecit. Wolda, 76). Van begin af aan heeft ze onder het pseudoniem Sorella gewerkt. Het Italiaanse woord sorella betekent zus(je) en volgens Thérèse zelf gaf het de band tussen haar en Lizzy aan, ook omdat ze het pseudoniem tegelijk bedacht zouden hebben. Het is echter mogelijk dat het tegelijk moest aangeven dat ze, ook in artistiek opzicht, slechts de zus was van de inmiddels zeer bekende schilderes Lizzy. Als schilderes was Thérèse Ansingh autodidact en had ze een eigenzinnige stijl, die meestal als naïef, ongekunsteld of spontaan wordt omschreven. Ze heeft nooit tot de kring der Amsterdamse Joffers behoord, al bespraken eigentijdse critici haar schilderijen steeds in het licht van het werk van de Joffers, van wie zus Lizzy er één was. Onbekend is of Thérèse er niet bij wilde horen of dat ze niet toegelaten werd. Haar werk was niet academisch zoals dat van de Joffers (en haar echtgenoot), maar sloot evenmin aan bij dat van de modernen. Op de vraag van het toenmalige ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen op welke artistieke grondslag haar werk berustte, b.v. impressionisme, expressionisme, realisme, abstract, antwoordde ze: Niet in te delen in een vakje (knipselmap RKD). Haar eerste solotentoonstelling had Thérèse Ansingh in 1934 bij de Amsterdamse galerie Santee Landwehr. In de daaropvolgende jaren nam ze alleen deel aan de ledententoonstellingen van Arti et Amicitiae en Sint Lucas. In 1941 werd haar op instigatie van de schilder Naud Colnot de Sint Lucas-prijs toegekend voor Miss Havisham bij haar bruidstaart. Pas in 1955 volgde haar tweede solotentoonstelling. Deze was in Arti georganiseerd door haar inmiddels tachtigjarige zus Lizzy, die eindelijk blijk gaf van haar waardering voor Thérèses werk (aldus hun neef Henri Knap, gecit. Venema, 145). Recensenten schreven waarderend over het geheel eigene en geestige van haar schilderkunst. In 1956 ontving ze de gouden Arti-medaille voor haar schilderij Mijn lief dier. Thérèse Ansingh bracht in haar laatste jaren veel tijd door op haar atelier en op Arti, waar ze bij een jonge generatie kunstenaars erkenning en bewondering vond. Dat schijnt de jaloezie van haar echtgenoot gewekt te hebben, wiens academische stijl van schilderen inmiddels had afgedaan (vgl. Maters, 52). Ook had zijn reputatie te lijden onder het feit dat hij zich in de oorlog bij de Kultuurkamer van de Duitse bezetter had aangesloten. In galerie Aemstelle (Amstelveen) vond in 1967 de laatste tentoonstelling plaats die Ansingh zelf nog meemaakte. Een jaar later, op 16 september, overleed Thérèse Ansingh. Ze werd begraven op Rustoord in Diemen. Reputatie Thérèse Ansingh heeft een klein oeuvre nagelaten en bovendien heeft Bart Peizel na haar dood nog enkele van haar werken vernield. Uit jaloezie, mag men aannemen (vgl. Maters, 44). Tijdens haar leven vond Ansingh erkenning en waardering in een kleine kring van collega-kunstenaars en een enkele criticus, met name Kasper Niehaus. De meesten beschouwden haar echter als het niet voor vol aangeziene vogeltje op de achtergrond of zelfs het lelijke zusje van de Joffers (Wolda, 77). Zozeer werd ze geassocieerd met de Joffers, dat zelfs een bewonderaar van het eerste uur als de kunstcriticus Niehaus meende haar te eren door haar de achtste Joffer te noemen. Nog in 2007 plaatste Maters haar als assepoester tussen de joffers. Toch was er ook waardering voor de schilderkunst van Thérèse Ansingh. In 1941 werd ze één der meest talentvolle schilderessen van onze tijd genoemd (Van Vliet). Kunstcriticus Hans Redeker sprak van de gaafheid en zuiverheid van een [ ] volstrekt persoonlijk oeuvre, haar zeldzaam kleurgevoel en natuurtalent (Algemeen Handelsblad 31-1-1955). Ze had iets in zich wat alle andere joffers [ ] haar konden benijden [ ] een heel eigen gevoelig-intense kijk op de wereld (NRC Handelsblad 28-9-1973). Dit laatste schreef hij naar aanleiding van de overzichtstentoonstelling van Ansinghs werk in Galerie Siau (Amsterdam), die in andere kranten vergelijkbare recensies kreeg. Bijna twintig jaar later was er weer werk van Ansingh te zien op de reizende tentoonstelling Met verve (1992). Naslagwerken Beeldend Benelux; Elck zijn waerom; RKD Artists; Scheen. Archivalia Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag: familieadvertenties Ansingh. Werk Werk van Thérèse Ansingh bevindt zich voornamelijk in particuliere collecties en soms bij de kunsthandel. Literatuur Gerard van Vliet, Th. Peizel-Ansingh, Het Landhuis / Op de Hoogte (1941) nr. 9. I.H. v[an] E[eghen], De restauratie van Prinsengracht 1091, Maandblad Amstelodamum 61 (1974) 25-30, aldaar 28-30. Saskia Wolda, Sorella, in: Nio Hermes red., Met verve (Amsterdam 1991) 12, 58-59, 72-81. Jeroen Kapelle, Tuin, thee en atelier. Het schildersechtpaar Jan Kleintjes en Hedwig Kleintjes-van Osselen (Zutphen 1999) 24, 27. Eric Bos, Bart Peizel, jonker tussen de Joffers, in: Petra Maters red., Bart Peizel (1887-1974). Jonker tussen de Joffers (Groningen 2007) 14-23. Petra Maters, Sorella, assepoester tussen de joffers, in: Idem red., Bart Peizel (1887-1974). Jonker tussen de Joffers (Groningen 2007) 33-38. Auteur: Anna de Haas laatst gewijzigd: 20/10/2017 Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Bartele Peizel | geb. 6 Aug 1887 overl. 9 Feb 1974 |
Huwelijk: | 10 Apr 1917 | Amsterdam |