Johannes Gerrit Willem Merkes van Gendt
Geslacht: | Man | |
Vader: | Gerrit Willem Merkes | |
Moeder: | Maria Sebilla Henriette Kock | |
Geboren: | 21 Feb 1798 | Over-Betuwe |
Overleden: | 10 OKT 1859 | Dordrecht |
Beroep: | majoor der genie en adjudant van de Koning | |
Aantekeningen: | MERKES VAN GENDT (Jhr. Johannes Gerrit Willem), zoon van den vorige, werd den 21 Februarij 1798 te Gendt in Over-Betuwe geboren, en ontving het eerste onderwijs te Gendt, vervolgens te Elst, eindelijk aan de Latijnsche school te Nijmegen, terwijl hij in de wiskunde het onderwijs van zijn vader en op het wiskundig collegie genoot. Reeds op vijftienjarigen leeftijd trad hij het werkzame leven in, en wij vinden hem van 1813-1815 als adspirant ingenieur werkzaam bij den verificateur van het kadaster en de Triangulatien, en tegenwoordig bij de inneming van Arnhem in Nov. 1813. In het laatstgemelde jaar werd de artillerie en genie-school te Delft opgerigt, en Merkes, wiens neiging en aanleg hem zoo wel tot den krijgsmansstand als tot de beoefening der wiskundige wetenschappen riepen, zette aan die inrigting zijne eerste schreden op de loopbaan, die hij later met zooveel eer zou vervolgen. Hij werd in 1815 tot kadet, en reeds in het volgende jaar, in den ouderdom van 18 jaar, tot 2e luitenantingenieur en adjudant bij den generaal-majoor der genie J.G. Siderius aangesteld. Den 15 April 1821 werd hij tot 1e luitenant bevorderd. Hij was toen sedert drie jaren in de Zuidelijke Nederlanden, waar hij een werkzaam deel nam aan den opbouw der vestingen, die bestemd waren om de grenzen des rijks tegen Frankrijk te beschermen. In dit tijdperk trad hij het eerst als schrijver op, en wel met de beantwoording eener prijsvraag door het gouvernement uitgeschreven Over de beste wijze om in verschillenden aard van gronden revĂȘtementsmuren te fondeeren. Deze werd door den toenmaligen commissaris-generaal van oorlog bekroond, onder toekenning van een eereprijs van f 200. In 1825 werd hij naar Gorinchem verplaatst, en meer en meer ontwikkelde hij eene buitengewone werkzaamheid, en een groot aantal geschriften, die hij in de volgende jaren, in weerwil van de drukke bezigheid aan zijne dienstbetrekking verbonden, in het licht gaf, getuigden van zijnen rusteloozen ijver en van zijne zucht om kennis te verspreiden in het leger, om de krijgswetenschap te dienen, waaraan hij zich met hart en ziel wijdde. Merkes behoorde tot die jonge oflicieren, die niet alleen velen hunner tijdgenooten vooruit waren in wetenschappelijke ontwikkeling, maar die ook hunne kennis trachten mede te deelen, zoo werd hij in 1831, toen door van Rijneveld het eerste tijdschrift voor het Nederlandsche leger (de Militaire Spectator) werd opgerigt, terstond een der arbeidzaamste medewerkers, en leverde zoowel daarin als in de later opgerigte Nieuwe Spectator tot aan zijn dood een menigte artikels, die hoofdzakelijk op de vestingbouwkunde en op de landsverdediging betrekking hebben. Is het niet te loochenen dat verscheidene zijner werken uit een letterkundig oogpunt beschouwd, niet tot den eersten rang kunnen gebragt worden, dat zijn stijl soms dat heldere en vloeijende mist, dat, afgescheiden van het onderwerp, den lezer aantrekt en boeit, zoo is toch in allen eene krachtigen kern te vinden die de oneffenheden van den bolster doet vergeten, wanneer hij tot die kern doordringt. Vrijer, levendiger en helderder evenwel was zijn stijl als hij zich op historisch terrein bewoog. Tot zijn beste werken, die hem een blijvende naam bezorgen, behoort, Ontwerp van eene bevestigingsmanier, waarbij de voornaamste der algemeen erkende gebreken van het gebastioneerde stelsel worden ontweken. In dit geschrift ontwikkeld hij vele nieuwe denkbeelden, en met het volste regt kan men zeggen dat hij daardoor de vestingbouwkunst een gewigtige schrede voorwaarts heeft doen gaan. Even als zoo vele andere zijner geschriften werd ook dit in den vreemde met belangstelling ontvangen, en werd er eene fransche vertaling van uitgegeven. Ditzelfde was ook het geval met zijn Algemeen overzigt van verscheidene, zoo oude als nieuwe praktijken, betrekkelijk het bouwen van bekleedingsmuren enz. dat door den kapitein der genie Gaubert vertaald en met goedkeuring van het ministerie van oorlog, in Frankrijk uitgegeven werd. Verscheidene daarin ontwikkelde denkbeelden zijn later bij den aanbouw van nieuwe fortificatien, zoowel in Frankrijk en Duitschland als in ons land, gevolgd geworden. Het was echter niet alleen op theoretisch gebied dat Merkes zich onderscheidde, de omstandigheden hebben er hem ook toe geleid zich in het praktische krijgsmansleven als een bij uitstek bruikbaar officier te doen kennen. Nadat hij van 1823-1830 te Gorinchem als kapitein ingenieur was werkzaam geweest, werd hij in het laatstgemelde jaar naar Meenen verplaatst, en bevond zich binnen die vesting, toen de Belgische opstand uitbrak. Kort daarna werd hij in de vesting Grave geplaatst, waar hij zich bij de restauratie en bewapening der vestingwerken verdienstelijk maakte en zich tweemaal onderscheidde bij het leiden van uitvallen naar Boxmeer en Gennep, waarbij de uit Venlo aangerukte Belgen verdreven, en eenige vaartuigen naar Grave medegevoerd werden. In het volgende jaar met onderscheidene commissien belast, woonde hij den Tiendaagschen Veldtogt bij. Nadat hij in 1832 tot 1e kapitein-ingenieur was bevorderd, werd hem in 1834 het afwerken van een gedeelte der topographische kaart opgedragen, en wel van het terrein tusschen de Maas en den straatweg van Grave naar Breda. Tot het jaar 1838 was hij daarmede bezig, en werd in het volgende jaar tot adjudant van den prins-veldmaarschalk benoemd, die, nadat hij in 1840 als Willem II den troon had beklommen, hem in die betrekking handhaafde. Tot aan den dood van dien vorst, aan wien hij innig verknocht was, bleef hij steeds diens volle vertrouwen genieten, en was hij zijn raadsman en vraagbaak bij de vele plannen, welke hij in het belang der landsverdediging ontwierp en ten uitvoer deed brengen, zoodat het welligt niet gewaagd zou zijn, te beweren dat de Utrechtsche waterlinie en de verschanste legerplaats bij Vught, voor een groot gedeelte door hem voorgesteld of althans naar zijne denkbeelden ontworpen zijn. Na den dood van Willem II werd Merkes, even als de overige adjudanten in dezelfde betrekking gehandhaafd bij onzen tegenwoordigen koning, doch eenige maanden later tot adjudant in buitengewone dienst benoemd, en in verband daarmede weder in werkelijke dienst bij het wapen der genie hersteld. Den 8 Februarij werd hij bevorderd tot luitenant kolonel-ingenieur, en voorloopig belast met de functien van inspecteur in de 2e inspectie van fortificatien, tot welke betrekking hij in 1852 definitief geroepen werd. In dit jaar werd hij ook eervol ontslagen als lid der commissie van beheer en toezigt over de droogmaking van het Haarlemmermeer, waartoe hij in 1840 benoemd was. Den 22 Mei 1858 werd hij tot kolonel bevorderd, welken rang hij tot aan zijnen dood bekleedde. Tot het laatst van zijn leven was hij ijverig werkzaam in de gewigtige betrekking die hem was toevertrouwd, en besteedde hij den tijd, welke hem beschikbaar bleef, ten nutte der wetenschap, die hem lief was. Daarvan getuigen onder anderen verscheiden artikelen van zijne hand, die, in de laatste jaren in de beide militaire tijdschriften werden opgenomen, en waarvan wij hoofdzakelijk willen vermelden zijne Beschouwingen en Bijdragen tot de kennis van ons land, in verband met de verdedigings aangelegenheden, met bijlagen, bevattende gemengde aanteekeningen en ophelderingen, in de Militaire Spectator van 1856 en 1857 opgenomen. Dit uitvoerig bewerkt stuk, dat tot den omvang van een lijvig boekdeel was uitgebreid, kan als het resultaat van zijne langdurige over 's lands desertie beschouwd worden. Hij overleed den 10 Oct. 1859 te Dordrecht, in den ouderdom van bijna 62 jaren. In 1824 was hij te Yperen in het huwe lijk getreden met Denise Amelia Isabella Castricque, dochter van den ontvanger van Langemarck P.C.F.M. Castricque Weykyn, die hem 4 kinderen schonk. Merkes was ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, kommandeur van die der Eikenkroon, van de Russische orde van St. Anna met de keizerlijke kroon en van de orde van de Witten Valk, ridder en later officier van het legioen van Eer, ridder der Zweedsche orde van het Zwaard en der orde van de Wurtembergsche kroon. Herhaalde malen werden zijne verhandelingen bekroond, o.a. in 1824, zoo als wij hierboven vermeldden, door het departement van oorlog, in 1837 door de koninklijke academie van krijgswetenschappen te Stokholm met de gouden medaille der 1e klasse met koninklijk borstbeeld. In datzelfde jaar ontving hij van den koning van Pruissen een kostbaren ring met diamanten, dragende het koninklijk naamcijfer met eene kroon; in 1838 ontving hij de gouden medaille van het provinciaal Utrechtsch Genootschap van kunsten en wetenschappen voor eene bekroonde verhandeling over de Opbewaring en conservatie van het buskruid. Hij was lid van het Bataafsch genootschap van proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam, van het wiskunstig genootschap Een onvermoeiden arbeid komt alles te boven te Amsterdam; eerelid van de koninglijke Zweedsche akademie van krijgswetenschappen te Stokholm, lid van het instituut van ingenieurs en van het wiskunstig genootschap van kunsten en wetenschappen, sedert 27 Nov. 1837 lid der Maats. van Nederl. Letterk. te Leyden. Den 25 Aug. 1846 werd hij, alsmede zijne wettige nakomelingen door koning Willem II in den adelstand der Nederlanden verheven, en in 1854 schonken hem de erfgenamen van dien koning den degen, die deze in den Spaanschen oorlog zelf had gedragen. Zijn portret bestaat. Hij schreef: Inleiding tot de beoefening der vestingbouwkunde. Brussel 1825. 2 d. Verhandeling over de beste wijzen om in verschillenden aard van gronden revĂȘtementsmuren te fondeeren. 's Hage 1826. met platen. Memorie behelzende eenige der belangrijkste gebeurtenissen gedurende het leven van Menno, baron van Coehoorn. 's Hage 1836, door den S. vermeerderd en verbeterd herdrukt in de Militaire Spectator, jaarg. 1835. Verhandeling over het belang der vestingen van den staat. Brussel 1826. 2 d. Verhandeling over het uitslaan en inwateren van binnenmuren en holle bogen. Nijmegen 1827. Over funderingen van revetementsmuren. 's Gravenhage 1826. Het beleg van Maastricht in 1579. Arnhem 1827, in 1843 vermeerderd en verbeterd in de Militaire Spectator. Dit ver haal heeft aan J.C. Hauch het onderwerp geleverd voor zijne tragedie Die Belagerung Maastrichts, in 1834 te Leipzig bij Brockhaus uitgegeven. Stelsel der oorlogsvuurpijlen naar Congreve, Montgerie enz. 's Gravenh. 1829. Memorie over twee ontwerpen, den vestingbouw betreffende, 1e eene nieuwe bevestigings manier, en 2e een model comery buskruid-magazijn, m. pl. 's Gravenh. 1830. Algemeen overzigt der permanente verster kingskunst. Breda 1836. Beleg van Grave in 1674, in Militaire Spectator 1836. Vorderingen der versterkingskunst. Breda 1836. Algemeen overzigt betrekkelijk het bouwen van bekleedingsmuren. 's Gravenhage 1837. Levensschets van den luitenant-generaal der genie M.J. de Man. Breda 1838. S.G. van Hoijer. Verhaal van de bestorming van Bergen op Zoom in 1747, in Milit. Spectator 1839. Beknopt relaas van de belegering en bestorming van Constantene in Oct. 1837, uit de nieuwste bronnen, vergezeld van eenige schetsteek. op de plaats genomen. Naar het Hoogd. en met aanteek. verrijkt. 's Hage 1838. Verhandeling ter beantwoording der vraag, welke doelmatige veranderingen zouden kunnen gemaakt en in werking gebragt worden, zoowel ten opzigte der bomvrije en niet bomvrije magazijnen, als ten opzigte van het rietwerk enz. waarin het buskruid tot nu toe vervoerd wordt. Uitgegeven door het Prov. Utr. Gen. Utrecht 1838. Geschiedkundige aanteekeningen betrekkelijk het slot Loevestein. Gorinch. 1840. (met Boonzajer). W.A. Froyer. Verslag van den minister van oorlog, betreffende eenige verbetering aan de ophaalbruggen enz. voorgest. en tot nader onderzoek aangeboden door J.W.G.M.v.G. 's Hage m. pl. 8o. Beschouwingen en Bijdragen tot de kennis der verdediging van Nederland. Breda 1857. Zie Hand. d. Jaarl. vergad. der Maats. van Ned. Letterk. te Leiden 1860; Milit. Spectator; G.D.J. Schotel, De dood des Konings, 's Hert. 1849; De dood en begrafenis van Z.M. Koning Willem II, Haarl. 1849; De nieuwe Spectator, 14 jaarg. bl. 155; Bosscha, Neerl. Heldend. te land, Bijv. en Verb. bl. 35; Cat. d. Milit. Acad.; van Cleef, Naaml. v. boek.; Collot d'Escury, Holl. roem, D. VI. bl. 538, 539; Athenaeum, 2e jaarg. Van der Aa e.a., Biographisch Woordenboek der Nederlanden (Van der Aa) |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Denise Amelie Isabelle Castriogue | geb. 1803 overl. 1884 |
Huwelijk: | ||
Kinderen: | ||
Louise Henriette Sophie Merkes van Gendt | geb. 14 Feb 1828 overl. 5 Jan 1910 |