Jan Marius Romein
Geslacht: | Man | |
Vader: | Jan Julius Romein | |
Moeder: | Catharina ter Marsch | |
Geboren: | 30 OKT 1893 | Rotterdam |
Overleden: | 16 Juli 1962 | Amsterdam |
Beroep: | historicus | |
Aantekeningen: | Romein heeft in zijn geboortestad het onderwijs aan een driejarige HBS gevolgd en moest toen enige jaren rust houden wegens een rugaandoening. Daarna doorliep hij enige klassen van het Erasmiaans gymnasium en legde vervolgens staatsexamen af, zodat hij in 1914 als student in de theologie aan de Leidse universiteit kon worden ingeschreven. Het volgende jaar zwaaide hij om naar de faculteit der letteren, waar hij vooral onder de indruk kwam van de historicus J. Huizinga. Hij nam de habitus aan van een freelance literaat, wat hij zich door een erfenis van zijn grootmoeder kon veroorloven. Misschien was Romein reeds via zijn geschiedenisleraar R. Jacobsen in aanraking gekomen met de leidende figuur van de Sociaal-Democratische Partij (SDP) te Rotterdam, W. van Ravesteyn, die op hem mede grote invloed had. Te Leiden behoorde hij tot een studentenvereniging voor studie van het socialisme, evenals de mathematicus D.J. Struik. Met de kring van de in 1916 tot dagblad geworden Tribune had hij reeds voor de Russische revolutie van 1917 contact. Deze laatste gebeurtenis heeft hem zeer gegrepen en zou zelfs het voornaamste punt van kritiek vormen van Romein op Huizinga en diens waardering van de eigen tijd. In 1919 nam Romein een vertaalobject ter hand dat getuigt van zijn bijzondere belangstelling voor het marxisme: de biografie van Karl Marx door Franz Mehring. De inleiding bij deze vertaling verscheen ook in het maandschrift De Nieuwe Tijd, evenals een gezamenlijk met Struik geschreven artikel over Friedrich Engels in 1920. In 1921 vestigde het echtpaar Romein zich te Amsterdam, waar Jan als redacteur van het communistische orgaan De Tribune optrad onder de hoofdleiding van D. Wijnkoop en Van Ravesteyn. Romeins latere collega H.J. Pos heeft deze periode, waarin hij zich als revolutionair intellectueel in dienst van de arbeidersklasse stelde, een zeker hoogtepunt in zijn leven genoemd. In deze jaren vond hij ook nog de tijd voor het schrijven van zijn dissertatie over Dostojewskij in de westersche kritiek, die hij in 1924 niet bij Huizinga, maar bij de slavist N. van Wijk verdedigde. In 1925 kwam de partijcrisis die aan het leiderschap van Wijnkoop en Van Ravesteyn, met wie Romein zich geheel solidair verklaarde, een einde maakte en die ook de periode van zijn actieve deelnemen aan het leven van de Communistische Partij in Nederland (CPN) vrijwel afsloot. In 1927 volgde zijn royement als aanhanger van Wijnkoop, die met zijn oude vriend steeds voeling bleef houden. Voortaan zou hij als freelance auteur meer distantie van de praktische politiek bewaren. Met het contemporaine gebeuren bleef hij zich bezig houden als schrijver in De Groene Amsterdammer en als samensteller van het werk Machten van dezen tijd (Amsterdam 1932). De ontwikkeling van de Sovjet-Unie en het ontwaken van Azië waren daarbij speciale belangstellingsvelden van Romein. Aan het verschijnsel van het imperialisme besteedde hij een uitvoerige inleiding bij genoemd boek. Een ander terrein van geschiedwetenschap dat Romein beoefende, was de middeleeuwse geschiedenis, in het bijzonder de Noord-Nederlandse geschiedschrijving van die periode. Hiermee vestigde hij een naam op dat vakgebied. Tot een groter publiek spraken Jan en Annie Romein met hun overzichtswerk van de vaderlandse geschiedenis De lage landen bij de zee (Utrecht 1934), dat in een aanzienlijke oplage verscheen. Zij trachtten hierbij uit te gaan van het historisch materialistische beginsel dat het maatschappelijk zijn het bewustzijn van de mensen bepaalt, maar pasten het in dit vooral cultuurhistorische werk op vrije, ondogmatische wijze toe. Hetzelfde geldt overigens voor de enkele jaren later, eveneens onder beider naam verschenen biografische schetsen Erflaters van onze beschaving (Amsterdam 1938-1940). Vrij grote bekendheid kreeg ook zijn verhandeling 'De dialektiek van de vooruitgang', die het eerst in Forum verscheen (1935). De Russische revolutie van 1917 was een der exempelen waaraan de schrijver zijn these van de 'remmende voorsprong' of de premie op de achterlijkheid in historische processen kon illustreren. Als docent was Romein vanaf 1926 opgetreden in het kader van het door hem opgerichte Instituut voor Historische Leergangen, dat voor de middelbare akte opleidde, samen met J. Suys en J. Presser. In de tweede helft van de jaren dertig doemde de mogelijkheid op van een hoogleraarschap aan de gemeentelijke universiteit van Amsterdam, na het vertrek van H. Brugmans in 1938. In SDAP-kring bestond meer waardering voor Romein vooral sinds hij kritischer was komen te staan tegenover de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie, waar de grote 'zuiveringsprocessen' plaats vonden. W.A. Bonger was een van de hoogleraren die Romein op de voordracht voor de opvolging van Brugmans wilden plaatsen, maar curatoren beslisten anders en de gemeenteraad wilde hem in meerderheid niet buiten de voordracht om benoemen. De communistische fractie liet bij deze gelegenheid bij monde van Wijnkoop haar vroegere medestander vallen. Evenwel werd hij in 1939 toch benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de vaderlandse geschiedenis, welk besluit door de kroon werd bekrachtigd ondanks een hevige anti-campagne. Aan zijn freelance bestaan kwam aldus een einde, misschien niet geheel tot zijn genoegen. Aldra bracht de oorlogs- en bezettingstijd nieuwe tribulatiën in het persoonlijk leven van Romein. Vanaf de stichting in 1936 was hij bestuurslid geweest van het Comité van Waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische intellectuelen. In 1942 zou hij eerst enige maanden in het kamp Amersfoort doorbrengen als gijzelaar en vervolgens als hoogleraar ontslagen worden. Ondergedoken wierp hij zich toen op de theoretische geschiedenis, voor welk vak hij na de bevrijding mede een leeropdracht zou krijgen. Vooral het werk van A.J. Toynbee beïnvloedde hem in deze tijd sterk. Als schrijver in het ondergrondse en later bovengrondse Parool hield Romein zich opnieuw met de politieke actualiteit bezig, maar hij was toch een te radicale figuur om een rol te kunnen spelen in de ontwikkeling zoals die zich na 1945 hier te lande voltrok. Hij was een van de oprichters en redacteuren van het maandblad voor cultuur en politiek De Nieuwe Stem en was actief in het Comité voor Actieve Democratie. Met N.W. Posthumus was hij de grondlegger van de Politiek-Sociale Faculteit aan de universiteit van Amsterdam. Het koude oorlogsklimaat van omstreeks 1950 plaatste hem en zijn medestanders in een betrekkelijk isolement en voor zijn theoretisch-historische concepties vond hij in vakkringen niet de gehoopte steun. Tot een conferentie in de Verenigde Staten kreeg hij vanwege zijn verleden geen toegang, maar in de cursus 1951/1952 was hij gasthoogleraar aan de universiteit van Jogjakarta. Mede aan de hand van zijn Indonesische ervaringen ontwikkelde hij de these van het Algemeen Menselijk Patroon, waarvan Europa na 1500 was gaan afwijken, maar dat in Azië was blijven voortbestaan. In zijn laatste levensperiode wijdde Romein de meeste aandacht aan de voorbereiding van een groot werk over de geschiedenis van Europa rond 1900, dat een proeve van de door hem beoogde integrale geschiedschrijving zou worden (Op het breukvlak van twee eeuwen, dat pas in 1967 onvoltooid zou verschijnen). Toen de gebeurtenissen in Hongarije in 1956 de koude oorlog verhevigden, publiceerde hij met een aantal Derde Weg-medestanders een verklaring die zowel de Russische interventie in Hongarije als het gelijktijdige optreden van Engeland en Frankrijk tegen Egypte veroordeelde. Noch in de communistische beweging, noch in het Comité van Waakzaamheid, noch na 1945 heeft Romein ooit een politiek leidende rol vervuld, maar als helder en boeiend schrijver en journalist heeft hij zijn invloed gehad. Veel van zijn werk heeft reeds vroeg op jongeren in Nederland zowel als in België en Indonesië grote indruk gemaakt. Archief: Archief J.M. Romein in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens, 216). Publicaties: Zie A. Tijhuis, P.A.L. Oppenheimer, M.C. Brands, Prof. Dr Jan Romein. Bibliografie (Groningen 1963). Literatuur: Herdenkingsnummer van De Nieuwe Stem, 17, 1962; B.W. Schaper in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1963-1964, 77-89; A. Romein-Verschoor, Omzien in verwondering 2 delen (Amsterdam 1970-1971); I. Schöffer in: BWN I, 496-500; A.F. Mellink in: Historici van de twintigste eeuw (Utrecht 1981) 199-215; H.A. Zuidinga, Jan Marius Romein: "Prediker der Rede". De ontwikkeling van de marxistisch historicus Jan Romein in de periode 1914-1939 (Groningen 1987); B. Hageraats, De stoelendans rond Jan Romein. De perikelen rondom de benoeming van dr J.M. Romein tot hoogleraar geschiedenis aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam: 1938-1939 (Weesp 1988); J. Haag, Inventaris van het archief van Jan Marius Romein (1893-1962) 1871-1965 (Amsterdam 1989); H.M. Beliën (red.), Vijftig jaar Erflaters. Een terugblik op De Erflaters van onze beschaving van Jan en Annie Romein (Rotterdam 1990); B. Hageraats (red.), 'Geloof niet wat geschiedschrijvers zeggen...'. Honderd jaar Jan Romein, 1893-1993 (Amsterdam 1995); A. Otto, Het ruisen van de tijd. Over de theoretische geschiedenis van Jan Romein (Amsterdam 1998). Auteur: Albert F. Mellink Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 2 (1987), p. 123/-26 Laatst gewijzigd: 21-08-2002 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Anna Helena Margaretha Verschoor | geb. 4 Feb 1895 overl. 5 Feb 1978 |
Huwelijk: | 14 Aug 1920 | Den Haag |