Johan van de Kieft
Geslacht: | Man | |
Vader: | Johan van de Kieft | |
Moeder: | Maria Elisabeth de Grebber | |
Geboren: | 21 MEI 1884 | Amsterdam |
Overleden: | 22 Aug 1970 | Assen |
Religie: | Ned. Hervormd | |
Aantekeningen: | De broertjes Van de Kieft waren twee en anderhalf (Johan) toen hun vader aan tuberculose overleed. Moeder begon een winkeltje in manufacturen, dat behoorlijk liep. Van de Kieft, die zich later zelf typeerde als 'een kind van de afgezakte bourgeoisie uit het eind van de vorige eeuw', volgde als Amsterdamse volksjongen de Hoogere Burger School met driejarige cursus aan de Marnixstraat, waar Willem Drees twee klassen lager zat. Van de Kieft, een bolleboos, werd de vraagbaak voor de buurt, hielp buurtgenoten bij verzoekschriften en klaagbrieven en leerde zo de noden van arbeidersgezinnen kennen (en er tegenover anderen discreet over te zwijgen). Het gevoelige ventje met een ingebouwd godsdienstig besef dat hem nooit meer verliet, streefde naar sociale rechtvaardigheid. Hij werd socialist van binnenuit. Een begaafde oom, een man van de rode beweging, bezorgde hem een 'rode tik'. Vijftien jaar oud kwam hij op het kantoor van een agent in schoensmeer. Hij volgde avondcursussen boekhouden, stenografie en handelscorrespondentie. Op achttienjarige leeftijd was hij kantoorbediende bij de papierfabriek Van Gelder, waar zijn intellectuele vader ook had gewerkt. Zakenman in de praktijk werd Van de Kieft toen hij ging werken op een exportkantoor en te maken kreeg met buitenlandse handel. Hij werd procuratiehouder en reisde al gauw de wereld over, in 1918 eerst naar Amerika, daarna naar China, Japan en Nederlands-Indië. Pas in 1920 kwam hij terug. Hij werd firmant van een sport- en agenturenzaak. Daarna zwierf hij in 1925 en 1926 voor de exporthandel door Brits-Indië, Siam en andere Aziatische landen. Hij boerde goed en liet een eigen huis in Bussum bouwen, dat groot genoeg was voor zijn vrouw en zeven kinderen. De crisis van 1929 was van grote invloed op het werk van de exportfirma. Van de Kieft kapte er mee en werd accountant, een vak dat niet conjunctuurgevoelig was en waarvoor hij door middel van cursussen een opleiding aan het Instituut voor Accountants had voltooid. Van de Kieft die in 1931 met het accountantskantoor Thijssen en Van de Kieft begon, bleef accountant tot het eind van de Tweede Wereldoorlog. In 1908 was Van de Kieft lid geworden van de SDAP en secretaris van de afdeling Bussum. De links-georiënteerde marxist met een gezonde neiging tot oppositie discussieerde veel met de ook in Bussum wonende dichter Herman Gorter, die in 1909 overging naar de Sociaal-Democratische Partij. Voor Gorter had Van de Kieft groot respect. 'Gorter was zijn tijd ver vooruit, maar hij was totaal ongeschikt voor de politiek van alledag. Ik kende het arbeidersleven; Gorter niet.' Van de Kieft bleef in de SDAP en volgde in 1910 S.R. de Miranda als afdelingsvoorzitter op. 'Nou ja, voorzitter ... je was Manusje-van-alles. Je deed in alles mee. Samen met Henri Polak heb ik een krantje uitgegeven, volgeschreven en zelf op straat gecolporteerd.' Vanuit de plaatselijke politiek bracht hij het tot voorzitter van de Kieskring Weesp en secretaris van het gewest Noord-Holland Zuid. Van der Kieft was in 1915-1916 aangesloten bij het Revolutionair Socialistisch Verbond. Van 1915 tot 1918 was hij als eerste SDAP-er lid van de gemeenteraad van Bussum en voerde daar de algemene beschouwingen in. In het partijblad Het Volk schreef hij enkele jaren onder het pseudoniem Jan van Gooyen een 'Economische Kroniek'. Samen met onder anderen Sam de Wolff en Franc van der Goes zat hij in de groep rondom Het Weekblad van F.M. Wibaut en Henriette Roland Holst, waartoe op het Deventer partijcongres in 1909 was besloten. Ook schreef hij artikelen in De Vakbeweging. Tijdens de wereldoorlog moest Van de Kieft, die in 1904 voor zijn nummer in militaire dienst was geweest, opnieuw in het leger. Hij propageerde er de socialistische beginselen, werkte in een organisatie van dienstplichtigen samen met Cees Woudenberg en leidde het maken van het krantje De Milicien. Vanaf 1924 was Van de Kieft lid van het partijbestuur, waar hij zich ontpopte als republikein en zoals velen als voorstander van ontwapening. In 1932 bemiddelde hij tevergeefs tussen de oppositie binnen de SDAP die later de Onafhankelijke Socialistische Partij vormde, en het partijbestuur dat de linkse oppositie wilde royeren. Hij stelde voor hen een eigen tijdschrift te geven, aangevuld met niet-opposanten. In 1931 werd hij opnieuw in de gemeenteraad van Bussum gekozen (tot 1935) en bovendien als docent aangetrokken door de Troelstra-school van NVV en SDAP in Beekbergen en Egmond, waar hij tot 1940 financiën doceerde en voorzitter van de docentenvergadering werd. Het werk aan de Troelstra-school vormde - naar hij later verklaarde - de mooiste tijd van zijn leven. Zijn praktische lessen verdedigde hij in 1935 in De Toorts tegenover de mening van M. van der Goes van Naters dat er meer culturele vorming moest komen. Ten slotte werd Van de Kieft in 1931 penningmeester van de religieus-socialistische Arbeiders Gemeenschap der Woodbrookers in Bentveld, een functie die hij tot 1945 bleef vervullen. Zijn virtuoze financiële beheer leverde een lied met als slotcouplet: Plan-socialisme? / Geen sprake van / 't Is Kieftianisme / Daar leven we van. Ook schreef hij in Tijd en Taak. Zelf was hij lid van de Remonstrantse Broederschap. Omdat hij zich verdienstelijk had gemaakt voor de Nederlandse Protestantenbond (NPB) kreeg hij een eretitel van dit kerkgenootschap. Toen de afdeling Bussum van de NPB namelijk met geldproblemen zat en geen vaste predikant kon betalen, trad Van de Kieft als voorganger op en preekte. Na de eerste dienst vroeg hij van de gemeenteleden een dubbele contributie om een nieuwe predikant te bekostigen. Hij zei in strijd met de werkelijkheid - dat enkele leden reeds een dubbele bijdrage gaven. Niemand bleef achter en de NPB in Bussum kon weer een eigen voorganger benoemen. Toen dominee Wim Banning van mei 1942 tot december 1943 als gijzelaar was opgesloten in St. Michielsgestel, nam Van de Kieft een aantal preekbeurten voor hem waar. Het honorarium hiervoor werd op zijn verzoek uitbetaald aan mevrouw Banning. Zijn leven lang heeft Van de Kieft in zijn optreden een zedelijk pathos tentoongespreid, dat voortvloeide uit een godsdienstige overtuiging en een christelijk geloof. Tegelijk dreef hem de begeerte dat de kloof tussen christendom en socialisme zou worden gedempt. Nadat Van de Kieft in mei 1940 als opvolger van H.B. Wiardi Beckman lid van de Eerste Kamer was geworden, zag hij zich in september aangesteld als penningmeester van het steunfonds dat bezoldigde bestuurders van de SDAP en anderen, die ter wille van hun beginselen moesten onderduiken en hun inkomsten misten, financieel moest helpen. Door de internering in Buchenwald van fonds-voorzitter Drees werd Van de Kieft vrijwel alleen de leider en was al snel sprake van het Van de Kieftfonds. Begin 1941 zocht ook de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) die een eigen steunfonds kende, met hem contact. Uiteindelijk resulteerde de samenwerking in een fusie van SDAP- en AJC-fonds in augustus 1944, waaraan geen ruchtbaarheid werd gegeven. Van de Kieft had, toen de Duitsers ontdekten dat het fonds bestond en liquidatie ervan eisten, in een circulaire laten weten wat de wens van de Duitsers was. Maar ondertussen trok Cees Woudenberg het land door om de mensen te vertellen, dat het fonds normaal bleef functioneren onder leiding van Van de Kieft. Alle giften kwamen in Bussum terecht. De officiële administratie werd vernietigd, maar Van de Kieft stelde thuis onverdroten nieuwe lijsten samen van hulpbehoevenden, geldbronnen en uitgaven. De steunverlening ging gewoon door. Na de bevrijding kon hij een volledige verantwoording afleggen. Gedurende de bezettingstijd aarzelde hij nooit om vele vergaderingen bij zich thuis te houden. Daar kon het illegale dagelijkse bestuur van de partij belangrijke besluiten nemen. Tot aan de 'overval' van M.M. Rost van Tonningen op De Arbeiderspers (AP) op 20 juli 1940 raadpleegde ook AP-directeur Y.G. van der Veen hem als hij belangrijke geldelijke uitgaven moest doen. Van de Kieft was de man naar wie werd geluisterd. Zijn raad werd prompt opgevolgd. Al in begin 1941 was hij aan-gezocht door Evert Kupers, die vóór de overname president-commissaris van het bedrijf was en voorzitter van het NVV, en Koos Vorrink, commissaris van de vennootschap en voorzitter van de toenmalige SDAP, om direct na de bevrijding het directeurschap van De Arbeiderspers op zich te nemen. Van de Kieft, die in 1944 korte tijd in de gevangenis in Rotterdam had gezeten maar weer was vrijgelaten, werd enkele dagen later gewaarschuwd door een rechercheur in Bussum dat de Duitsers hem zochten omdat hij op de lijst stond voor transport naar Vught. Van de Kieft dook onder bij de familie Proost in Bussum, later in een hotel in Bloemendaal en wachtte ten slotte in Hotel Americain in Amsterdam het einde van de oorlog af. Toen op 5 mei 1945 de bevrijding een feit was, werd Van de Kieft uit Americain gehaald en ging het langs het accountantskantoor Thijssen en Van de Kieft aan de Nieuwezijds Voorburgwal, vanwaaruit contact werd opgenomen met het Hekelveld, naar het vertrouwde pand van De Arbeiderspers. Het gezelschap dat 'naar de krant' ging, bestond uit Van de Kieft, K. Voskuil, L.J. Kleijn, Halbo C. Kool, K. Peereboom en J.H. de Groot. Nog dezelfde dag verscheen onder de nieuwe naam Het Vrije Volk een krantje, dat vermeldde dat Van de Kieft directeur was. Het eerste werk voor de nieuwe directeur was het bedrijf nieuw leven in te blazen. Onder zijn leiding bereikte de krant eind 1945 het absolute hoogtepunt aan betalende abonnees: 357.739. In juni 1947 reisde Van de Kieft met de directeur van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) voor een oriëntatiereis van drie maanden naar Indonesië. Er ontstond politieke consternatie in Den Haag toen Van de Kieft uitspraken deed over een volgens hem noodzakelijke militaire actie, die tot geheel Java moest worden uitgebreid. Tot 1 juli 1949 begeleidde Van de Kieft het ploeteren van velen binnen De Arbeiderspers. Er werd veel verzet, veranderd, verbeterd, vernieuwd en verbouwd. De directeur kwam weliswaar niet uit het vak maar wat hij aan technische kennis te kort kwam, werd ruimschoots vergoed door zijn kwaliteiten als koopman en accountant. Hij had zich bovendien omringd met een kleine staf van technisch bekwame mensen waarbij hij vooral kansen gaf aan degenen die uit het bedrijf zelf voortkwamen. Onder zijn leiding kwam het bedrijf de gevolgen van de oorlog te boven, werd de financiële positie beter dan ooit en veranderde de verhouding tussen aandeel- en obligatiekapitaal in gunstige zin. Hij was de juiste man op de juiste plaats, maar legde toen hij 65 werd, zijn functie neer. Op verzoek van de Raad van Commissarissen bleef hij nog enige tijd als adviseur aan. Vanuit zijn functie in de dagbladwereld was hij lid van de Persraad, de Radioraad en de Raad van Beheer van het ANP (vanaf april 1946 voorzitter). Ook was hij voorzitter van de overkoepelende organisatie van Nederlandse dagbladdirecteuren, de Nederlandse Dagbladpers (NDP), (vanaf maart 1951 als erevoorzitter). Bij het gouden jubileum van de NDP in 1958 zei hij: 'Moge ook bij de dagbladondernemer van de toekomst het besef levendig blijven, dat hij niet alléén op winst uit mag zijn. Hij dient ook hogere belangen, die van opvoeding en voorlichting van zijn volk. Daarvoor is hij mede verantwoordelijk.' Hij werd president van de Fédération Internationale des Editeurs de Journaux et Publications en was lid van de Raad van Tucht van de Federatie van Nederlandse Journalisten. Onder zijn voorzitterschap begon in april 1947 een Contactcommissie bestaande uit vertegenwoordigers van de Federatie en de NDP onderhandelingen over een cao voor dagbladjournalisten. De cao kwam er. Naast zijn hoofdtaak als directeur van De Arbeiderspers was Van de Kieft die na de bevrijding in het Noodparlement was gekomen, lid van de Eerste Kamer en werd in 1947 fractievoorzitter van de PvdA. Na zijn pensionering was hij nog lid van de Europese Assemblée in Straatsburg. Als zodanig hield hij zich in 1951 bezig met de plannen voor de oprichting van een Europees transportorgaan met adviserende bevoegdheden. Hij vertegenwoordigde Nederland in een delegatie van het parlementaire deel van de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa en sprak als delegatielid in november 1951 enthousiast mee over de problemen van de Europese eenwording. Ook trad hij als rapporteur op bij de conferentie van de Interparlementaire Unie der Benelux-landen in juni 1952 in Den Haag over de plannen tot integratie van het Europese transportwezen. In het derde kabinet-Drees werd Van de Kieft op 2 september 1952 benoemd als minister van Financiën. Hij volgde Pieter Lieftinck op, die een functie bij de Wereldbank had aanvaard. Van de Kieft was minister tot 13 oktober 1956. Bij zijn aantreden hij was toen 68 jaar oud en offerde zijn rust op aan de moeiten en bekommernissen van het ministersambt werd hij getypeerd als 'een slagvaardig redenaar, die beschikt over een in ons parlement niet te vaak voorkomende welsprekendheid'. Als minister bracht hij de staatsschuld drastisch terug met vier miljard. Hij bestreed de inflatie actief en zette zich dank zij de veranderde omstandigheden met succes voor belastingverlaging in. Evenals zijn voorganger kon hij als dat nodig was 'neen' zeggen. Zijn slagvaardigheid en humor maakten hem tot een geducht tegenstander, hoewel hij joyeus zijn redevoeringen hield. Een voortdurende zorg had hij voor de belangen van 'de kleine man'. Hij stelde meer geld voor onderwijs en volksgezondheid beschikbaar dan ooit een minister van Financiën voor hem. Op zijn credit staan de financiering van de watersnoodschade van 1953, de regeling van het kredietwezen en de verhoging van de leeftijdgrens voor (dubbele) kinderaftrek voor zieke en gebrekkige kinderen (van 21 naar 27 jaar), maar ook kleinere zaken als het verbeterde systeem van belastingbetalen door middel van de postkantoren, nieuwe series in de Staatsloterij en een betere deviezenregeling voor emigranten. Met ingang van 1955 zette hij de verlengde tijdelijke vrijstelling van omzetbelasting voor advertenties in dag- en nieuwsbladen om in een definitieve. Toen hij in 1954 zeventig werd, was hij een kwieke oude heer, slank en kaarsrecht. Tijdens zijn ministerschap stond hij 's morgens om zeven uur op en lag 's avonds om tien uur in bed. Hij logeerde in die periode door de week in Den Haag. Toen het derde kabinet-Drees in 1956 na vier jaar aan zijn einde kwam, werd in het vierde kabinet-Drees niet Van de Kieft maar H.J. Hofstra minister van Financiën. Als oud-minister liet Van de Kieft zich nog enkele keren in het openbaar uit over 's lands financiën. In november 1958 mengde hij zich in de discussie over de subsidies voor de landbouworganisaties. Zijn zorg en waarschuwing getuigen enkele decennia later van een voorspellende blik. In juli 1960 stak hij in Economisch-Statistische Berichten een vinger op bij een aantal, vele miljarden vragende plannen die te veel hooi op de vork zouden zijn wanneer niet prioriteiten voor investeringen werden vastgesteld en niet een straffe coördinatie voor de financiering zou worden doorgevoerd. In oktober 1962 verweerde hij zich in de pers toen minister J. Zijlstra naar zijn mening een valse voorstelling van zaken gaf over 's rijks schatkist in oktober 1956, toen hijzelf aftrad en eind 1958, toen Hofstra aftrad. Dat Zijlstra sprak over een 'lege schatkist' in voorgaande jaren vond Van de Kieft 'een zonderlinge wijze van voorlichting'. In 1964 trok het echtpaar Van de Kieft naar de rustige dreven van het Drentse Rolde. Zij voelden zich in de Randstad, verzot op wandelen en fietsen, niet meer veilig. 'Het westen begint mij te drukken, in Drente zijn levenstempo en levensintensiviteit net iets geringer. Ik verheug me tijd en gelegenheid te hebben de verzamelde werken van Charles Dickens te herlezen.' Toen zijn vrouw was overleden hertrouwde hij op 84-jarige leeftijd. Dit huwelijk duurde nog ruim twee jaar. Van de Kieft was ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en officier in de Franse Orde van het Legioen van Eer. Literatuur: Vliegen, Kracht III, 186-187; 'Bij het afscheid van Van de Kieft' in: Het Vrije Volk, 2.7.1949; A.C.J. de Vrankrijker, Het wervende woord (Amsterdam 1950); 'Johan van de Kieft'. Ter herinnering. Bij zijn afscheid als directeur van N.V. De Arbeiderspers. Samengesteld en aangeboden door de redactie van Het Vrije Volk (z.pl. 1949); H.J. van Wilzen, A. van Biemen, Samen op weg (Amsterdam 1953); 'J. van de Kieft wordt zeventig jaar' in: Het Vrije Volk, 20.5.1954; L. Velleman, 'Johan van de Kieft heeft zorgen om kleine man' in: Het Vrije Volk, 11.5.1956; J. Lindeboom, Geschiedenis van de Barchem-Beweging (z.pl. 1958); 'Johan van de Kieft 75: eindelijk tijd voor lezen, toneel en muziek' in: Het Vrije Volk, 20.5.1959; B. Nahuisen, 'Strijdbare Van de Kieft vandaag tachtig jaar' in: Het Vrije Volk, 21.5.1964; H. van Hulst, A. Pleysier, A. Scheffer, Het roode vaandel volgen wij (Den Haag 1969); 'Oudminister Van de Kieft overleden' in: Nieuwe Rotterdamse Courant, 24.8.1970; G. Mulder, H. Arlman, U. den Tex, De val van de Rode Burcht (Amsterdam 1980); H.C.M. Michielse, Socialistiese vorming (Nijmegen 1980); C.H. Wiedijk, Koos Vorrink (Groningen 1986); G.M. Naarden, Onze jeugd behoort de morgen (Amsterdam 1989) 156-168; P.J. Knegtmans, Socialisme en democratie (Amsterdam 1989); A. Klijn, Arbeiders- of volkspartij. Een vergelijkende studie van het Belgisch en Nederlands socialisme 1933-1946 (Maastricht 1990); B. van Dongen, Revolutie of integratie (Amsterdam 1992); M. Brinkman, Willem Drees, de SDAP en de PvdA (Amsterdam 1998). Auteur: Ben Maandag Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 5 (1992), p. 151-157 Laatst gewijzigd: 25-09-2002 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Cornelia Hendrika Bolderheij | geb. 1882 overl. 16 MEI 1938 |
Huwelijk: | 21 MEI 1908 | Amsterdam |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Friederika Theodora Simon | geb. 2 MEI 1889 overl. 24 Nov 1965 |
Huwelijk: | 29 Aug 1939 |
Gezin 3
Huwelijkspartner: | Neeltje Faassen | |
Huwelijk: | 24 Juli 1968 |