Jacobus Joannes Cremers
Geslacht: | Man | |
Vader: | Franciscus Jacobus Johannes Cremers | |
Moeder: | Reinera Anna Maria Draper | |
Overleden: | 5 MRT 1882 | Groningen |
Religie: | Rooms Katholiek | |
Beroep: | advocaat en notaris | |
Doop: | 15 Dec 1806 | Groningen |
Aantekeningen: | CREMERS (Mr. Jacobus Johannes), geb. te Groningen 15 Dec. 1806, overl. aldaar 5 Mrt. 1882, was de zoon van Mr. Franciscus Jacobus Johannes Cremers en Reinera Maria Anna Draper. Hij werd aan de universiteit te Groningen als student ingeschreven 2 Juli 1822 en promoveerde aldaar in de rechten 3 Juli 1830 op een dissertatie De mercatoribus. Hij trok in 1831 met de groningsche schutterij uit, nam deel aan den Tiendaagschen veldtocht en verwierf toen de Militaire Willemsorde. Hij zette zich neder als advocaat te Groningen en werd 22 Febr. 1834 tot notaris aldaar benoemd. Hij kreeg de praktijk van de Roomsch-Katholieken in de geheele provincie en was zeer geacht, zooals blijkt uit het feit, dat hij door den raad der stad Groningen 1 Juni 1849 tot lid der Staten van die provincie gekozen werd. Op 3 Sept. 1850, toen de directe verkiezingen waren ingevoerd, werd zijn mandaat door de kiezers van het district Groningen vernieuwd en 21 Oct. 1850 kozen zijn medeleden hem tot lid der Eerste Kamer. Hij was een der meest gematigde leden, hoewel een goed zoon der kerk. Hij hield 31 Oct. 1863 een rede, waarin voorkwam, dat de geheele Kamer zou wenschen, dat Nederland zonder op de indische baten te rekenen, in zijn behoeften zou kunnen voorzien. Op 31 Dec. d.a.v. zeide hij, dat de indische baten onmogelijk gemist konden worden, maar dat het toch gewenscht was, dat om die te verkrijgen, de bevolking niet werd uitgezogen. Op 6 Sept. 1864 werd hij op zijn verzoek met ingang van 10 Nov. d.a.v. eervol ontslagen als notaris. Nadat zijn 14-jarige zoon, eenig kind, overleden was, achtte hij het niet de moeite loonend, nog zoo hard te werken om geld te verdienen. Daar kwam naar men zeide bij, dat zijn halve broeder Mr. E.J.J.B. Cremers (dl. II, kol. 351) Protestant was geworden. De twee maanden na den datum, waarop het ontslag verleend werd, gebruikte hij tot afwikkeling der notarieele zaken. Toen het kabinet Heemskerk-van Zuylen, niettegenstaande eenige afkeurende vota in de Tweede Kamer, weinig neiging toonde om af te treden, stelde Cremers met 4 anderen voor, een adres tot den Koning te richten, aandringende op de vorming van een ander kabinet. Op 15 Mei 1868 werd dit voorstel met 18 tegen 16 stemmen verworpen. Toen hij tegen Sept. 1877 periodiek als lid der Eerste Kamer aftrad, werd hij, omdat in Noord-Brabant alle liberalen uit de regeeringscolleges geweerd werden, en ook omdat hij 15 Sept. 1870 tegen de afschaffing der doodstraf gestemd had, op 10 Juli 1877 niet herkozen als lid. Men achtte dit te Groningen onbillijk met het oog op Cremers' groote verdiensten en op 26 Sept. d.a.v. werd hij in het district van dien naam in plaats van dengeen, die hem als Kamerlid vervangen had, lid der Staten. Ook in de Staten kwam een strooming te zijnen gunste, want 3 Juli 1879 kozen zij hem opnieuw tot lid der Eerste Kamer. Hij bleef dit tot zijn overlijden. Op 8 Dec. 1881 verklaarde hij, dat Nederlandsch Indiƫ nimmer zou bloeien zoolang de Nederlanders, die daar tot welstand waren gekomen, hun verdiensten niet daar, maar in Europa verteerden. Op 28 Jan. 1882 sprak hij den wensch uit, dat het kabinet van Lynden (dl. IV, kol. 937) lang voor het vaderland gespaard zou blijven. Denzelfden dag sprak hij over de staatsloterij. Niemand meende toen, dat de zoo krachtige grijsaard reeds ruim een maand later zou sterven. Hij huwde 15 Juli 1840 zijn nicht Johanna Wilhelmina Gerarda Cremers, geb. 5 Mei 1820, die hem overleefde. Over hun kind werd boven gesproken. Ramaer Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW), Deel 9 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Joanna Wilhelmina Gerardina Cremers | geb. 5 MEI 1820 |
Huwelijk: | 15 Juli 1840 | Groningen |
Kinderen: | ||
Franciscus Jacobus Goswinus Cremers | geb. 5 MEI 1841 overl. 11 Apr 1855 |