Herman van Sonsbeeck
Geslacht: | Man | |
Vader: | Bernardus Josephus van Sonsbeeck | |
Moeder: | Margaretha Elisabeth Bernardina Heerkens | |
Geboren: | 24 Juli 1796 | Zwolle |
Overleden: | 29 Nov 1865 | Heino |
Beroep: | minister van buitenlandsche zaken en van roomsch catholijke eeredienst | |
Aantekeningen: | SONSBEECK (Mr. Herman van), geb. te Zwolle 24 Juli 1796, overl. te Heino 29 Nov. 1865, was de zoon van Bernard Joseph van Sonsbeeck en Margaretha Elisabeth Heerkens. Hij studeerde te Groningen, waar hij 2 Oct. 1813 werd ingeschreven, en promoveerde aldaar in de rechten op 6 Juni 1817 op een dissertatie Ad locum Codicis civilis de communionie inter coniuges. Eerst werd hij advocaat te Zwolle en vervolgens in 1830 benoemd tot rechter in de rechtbank van eersten aanleg aldaar. Hij werd 2 Juni 1834 door den raad der stad Zwolle tot lid der Prov. staten van Overijsel gekozen. Op 16 Sept. 1838 werd hij benoemd tot raadsheer in het toen opgerichte provinciaal gerechtshof van Overijsel te Zwolle en verkreeg, omdat deze betrekkingen toen niet vereenigbaar waren, ontslag als lid der Staten. Op 21 Apr. 1842 werd hij tot lid van den Raad van State benoemd en verhuisde hij naar 's Gravenhage. Op 25 Juli 1848 werd hij voorzitter eener staatscommissie tot herziening der geneeskundige wetten. Eerst het tweede ministerie-Thorbecke heeft deze wetten ingevoerd weten te krijgen. Op 31 Oct. 1849 werd hij met ingang van 1 Nov. d.a.v. in het eerste kabinet-Thorbecke benoemd tot minister van Buitenlandsche Zaken en van roomsch-katholieken Eeredienst. Hij was als minister niet gelukkig, wellicht mede, doordat hij in de diplomatie nieuw was. Hij heeft verscheidene verdragen met buitenlandsche mogendheden gesloten, o.a. over handel, scheepvaart en posterijen. Dat daarbij gemis aan zorg voor onze handelsbetrekkingen aan den dag gelegd werd, zooals van Rijckevorsel in de Eerste Kamer-zitting van 22 Dec. 1851 beweerde, is wellicht overdreven. In 1848 was de Duitsche Bond uit elkander gespat en er was een door algemeen stemrecht gekozen parlement te Frankfort aan den Main, het professoren-parlement, bijeengekomen, dat tot rijksbestuurder Johan, oom van keizer Ferdinand van Oostenrijk, benoemd had. Op 30 Sept. 1849 bepaalden Oostenrijk en Pruisen, dat zij te zamen het beheer van den Bond zouden overnemen en tot 1 Mei 1850 behouden. Van Sonsbeeck keurde namens de nederlandsche regeering deze regeling goed. Hij werd hierover van verschillende zijden hard gevallen. Een commissie uit de Tweede Kamer meende, dat, daar de Bond 12 Juli 1848 had opgehouden te bestaan, Limburg vrij van de betrekking tot Duitschland geworden was, maar men vergat, dat, wanneer Oostenrijk en Pruisen hierover ontevredenheid getoond zouden hebben, Nederland toch gedwongen zou zijn om te doen, hetgeen zij wenschten. Tot een afkeurend voorstel is het niet gekomen. Er was met den Paus in 1827 een concordaat gesloten, waarbij het in 1801 tusschen den Paus en Frankrijk gesloten concordaat, dat voor de zuidelijke gewesten was blijven gelden, nu ook (bovendien eenigszins gewijzigd) voor de noordelijke van kracht verklaard werd. Dit was in 1841 in zoover gewijzigd, dat de Roomsch-Katholieken en hun geestelijkheid direct onder den Paus, dus niet als in België onder bisschoppen zouden staan. Uit de vrijzinnige bewoordingen der grondwet van 1848 was af te leiden, dat er nu geen bezwaar meer bestond tegen invoering eener bisschoppelijke hiërarchie h.t.l. Van Sonsbeeck beaamde dit bij brief van 24 Mrt. 1852, maar stelde als voorwaarde, dat het concordaat van 1827 zou vervallen en dat de minister van Buitenlandsche Zaken mededeeling zou bekomen van tijd en wijze van invoering. Later stelde hij zich tevreden met een mondelinge mededeeling aan hem, niet van den internuntius, maar van het lid der Tweede Kamer Dommer van Poldersveldt. Het verdere verloop der invoering had plaats na de aftreding van van Sonsbeeck. Een door hem ingediend wetsontwerp tot goedkeuring van een verdrag met Frankrijk ter wering van nadruk werd op 4 Aug. 1852 in de Tweede Kamer met algemeene stemmen verworpen. Men opperde het bezwaar, dat het onderwerp losgemaakt werd van een in 1840 met Frankrijk gesloten handelstractaat en dat tegenover het voordeel voor Frankrijk (Nederland drukte veel fransche boeken na) een voordeel voor Nederland ontbrak. Er was bij een verdrag van 19 Mei 1815 bepaald, dat Nederland, zoolang het met België verbonden zou zijn, de rente van 25 millioen gulden russische schuld zou betalen. Nu was er verschil ontstaan omtrent de te betalen rente over het tijdperk 1830-39, toen zij wel feitelijk, maar niet wettelijk gescheiden waren. Van Sonsbeeck sloot met Rusland op 30 Aug. 1850 een verdrag, waarbij bepaald werd, dat Nederland 1.318.750, dat is alleen de rente, in 1831 verschuldigd, zou betalen. Op 1 Apr. 1851 werd een wetsontwerp ingediend tot verhooging der staatsbegrooting met die som; dit werd in Sept. 1852 door de beide Kamers behandeld en na hevige bestrijding aangenomen. Als gevolg van de vele bestrijding, die zijn voorstellen hadden ondervonden, verzocht hij, daardoor zenuwachtig geworden, ontslag, dat hem 16 Oct. 1852 eervol verleend werd. Sedert heeft hij geen openbaar ambt meer bekleed. Hij ging te Zwolle wonen. Des zomers woonde hij op den huize Alerdink onder Heino. Hij huwde 20 Sept. 1821 jkvr. Paulina Elisabeth Bosch van Drakestein, geb. 7 Oct. 1803, overl. 23 Mrt. 1838, daarna 27 Jan. 1843 Anna Maria Lucia Cremers, geb. 24 Aug. 1810, overl. 15 Apr. 1840, en eindelijk 13 Oct. 1850 Magdalena Requina Wilhelmina van Romunde, geb. 12 Febr. 1814, overl. 27 Febr. 1882. Bij de eerste had hij 2 zonen, waarvan B.J.B. voorgaat. Hij schreef naar aanleiding van de zoogenaamde conflicten-besluiten van minister van Maanen (dl. III, kol. 803) een belangrijk werk: Over de zelfstandigheid en onafhankelijkheid der regterlijke magt (Zwolle 1829). Verder: Aanmerkingen omtrent de kadastrale operatiën en het reclameren daartegen (Zwolle 1833); Het beheer der provinciale geregtshoven en bezuiniging (den Haag 1840); Bijdrage ter regeling van het beheer der dijk- en polderbesturen en van de conflicten van attributie (Zwolle 1841), gevolgd door een Nadere bijdrage ter regeling van.... enz. (Zwolle 1842); Beschouwingen over het koninklijk regt van placet, of zijn er dan geen middelen om zich te verstaan? (den Haag 1848). Zijn portret is gelithografeerd door L. Tuerlinckx. Ramaer Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW), Deel 9 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Magdalena Requina Wilhelmina van Rommunde | geb. 12 Feb 1814 overl. 27 Feb 1882 |
Huwelijk: | 23 OKT 1856 | Amsterdam |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Pauline Elisabeth Bosch van Drakestein | geb. 7 Sept 1803 overl. 23 MRT 1838 |
Huwelijk: | 20 Sept 1821 | Utrecht |
Kinderen: | ||
Henriette Josephine Caroline van Sonsbeeck | geb. 1 MRT 1829 overl. 6 Juli 1895 | |
Bernard Joseph Balthasar van Sonsbeeck | geb. 6 Jan 1824 overl. 24 Sept 1875 | |
Paul Willem Hendrik van Sonsbeeck | geb. 25 Aug 1825 overl. 18 Nov 1884 | |
Elisabeth Willemine Maria van Sonsbeeck | geb. 3 Juni 1827 overl. 8 Feb 1890 | |
Frederica Elisabeth Dorothea van Sonsbeeck | geb. 27 Jan 1831 overl. 22 MRT 1832 | |
Frederika Elisabeth Theodora van Sonsbeeck | geb. 1 Dec 1832 overl. 1850 | |
Johanna Maria van Sonsbeeck | geb. 23 Sept 1834 overl. 31 OKT 1900 | |
Anna Carolina Lucia van Sonsbeeck | geb. 6 Juli 1836 overl. 22 MEI 1859 |
Gezin 3
Huwelijkspartner: | Anna Maria Lucia Cremers | overl. 25 Apr 1850 |
Huwelijk: | 27 Jan 1843 | Groningen |