Marianne Philips

Geslacht: Vrouw
Vader: Zadok Philips
Moeder: Ester Rooselaar
Geboren: 18 MRT 1886 Amsterdam
Overleden: 13 MEI 1951 Naarden
Aantekeningen: Marianne Philips werd geboren op de Amsterdamse Kloveniersburgwal, als vijfde kind in een welvarend Joods gezin. De ouders dreven een zaak in garen en band: Philips & Co. Het gezin woonde met inwonende kinder- en winkelmeisjes boven de winkel. Vader Zadok stierf toen Marianne anderhalf jaar oud was. Moeder Esther hertrouwde met Simon Kan en kreeg nog een dochter en twee zoons – zo groeide Marianne op als een van de acht kinderen die het gezin telde. De kinderen gingen niet naar sjoel, maar er werd thuis wel kosher gegeten.
Marianne ging naar de chique Tesselschadeschool aan de Plantage Muidergracht. Intussen liep de familiezaak, voortgezet onder de naam ‘S.I. Kan, Grossier in Garen, Band en Manufacturen’, steeds slechter. In 1898 moest het gezin verhuizen naar een huurhuis in de Den Texstraat (nr. 39). Twee jaar later stierf moeder Esther in het kraambed – Marianne was toen veertien. Ze ging naar de hbs, maar maakte deze niet af. De zaken van haar stiefvader gingen zo slecht dat ze van school werd gehaald: ze moest meehelpen in het huishouden en werken op het naaiatelier dat haar stiefvader was begonnen. Ook die zaak mislukte, en zo maakte Marianne opnieuw een armoedeval mee: het gezin verhuisde naar een klein huisje aan de Langeweg (nu Archimedesweg) in de Watergraafsmeer, met uitzicht op de spoordijk.
‘Komeet aan firmament der gemeentepolitiek’
Op haar achttiende zag Marianne Philips het toneelstuk Op hoop van zegen van Herman Heijermans. Diep geraakt door het maatschappelijk onrecht in dit vissersdrama besloot ze lid te worden van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Ze ging bij haar zuster in Haarlem wonen, waar ze kantoorwerk vond. In 1907 kwam ze op kantoor bij Asschers diamantfabriek in Amsterdam. Ze werd lid van de Bond van Handels- en Kantoorbedienden en leerde daar de eveneens Joodse Sam Goudeket kennen – in 1911 traden ze in het huwelijk. Bewust kozen ze als trouwdag voor 1 mei, de Dag van de Arbeid, en trouwden ze alleen voor de burgerlijke stand. ‘Het Jodendom heeft geen plaats voor een vrouw’, placht ze te zeggen (vr. med. J. Belinfante, Bussum). Het paar betrok een kleine villa aan de Ruthardlaan in Bussum. Ze kregen drie kinderen: Hester (1913), Carla (1917) en Frits (1919).
In 1919 werd Goudeket-Philips gemeenteraadslid voor de SDAP in haar woonplaats. Daarmee hoorde ze tot de eerste lichting van vrouwelijke gemeenteraadsleden in het land. Zij en de twee (katholieke) vrouwen die dat jaar toetraden tot de Bussumse raad, werden volgens De Gooi- en Eemlander ‘als ware wonderdieren’ aangestaard (gecit. De Roos, 2000, 81). Haar voorstel om voortaan ’s avonds te vergaderen omdat vrouwen overdag niet van huis weg konden, werd met één stem verworpen. Zelf had ze op dat moment twee kleine kinderen en was ze zwanger van haar derde kind.
Marianne Goudeket-Philips zette zich als raadslid in voor praktische zaken als een gemeentelijke kinderbewaarplaats, wijkverpleging en goed volksonderwijs – ze vond dat er beurzen voor arbeiderskinderen moesten komen (‘nu gaat veel intellekt verloren’). Al na een half jaar moest ze haar lidmaatschap van de raad opgeven: ze was bevallen van haar derde kind en kon het raadswerk niet langer combineren met de zorg voor haar gezin. Een postnatale depressie en huwelijksperikelen droegen ook bij tot haar besluit. Niettemin liet ze zich erop voorstaan dat ze het eerste raadslid van Nederland was dat een kind ter wereld had gebracht.
In deze tijd kreeg Marianne Goudeket Philips steeds meer belangstelling voor het religieus socialisme. Haar lidmaatschap van de Woodbrookersbeweging zorgde voor een verdere verwijdering tussen haar en haar echtgenoot. Een tijdlang moest ze worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. In 1927 stelde ze zich toch weer kandidaat voor de gemeenteraad. Ze werd herkozen, hield zich opnieuw vooral bezig met onderwijs, opvoeding en volksgezondheid, maar nam in 1929 om gezondheidsredenen ontslag. Bij haar afscheid typeerde de burgemeester haar als een ‘komeet aan het firmament der gemeentepolitiek’: ze schitterde korte tijd en verdween onverwachts (gecit. De Roos, 2000, 81).
Zoektocht
Haar persoonlijke belevenissen verwerkte Marianne Goudeket-Philips in een aantal romans. Haar jeugd is bij voorbeeld terug te vinden in Henri van den overkant (1936), over het verschil tussen de rijke Joden aan de kant van de Kloverniersburgwal en de Joden in de huurhuizen aan de overkant (de Nieuwmarktbuurt). Alleen haar succesvolle Bruiloft in Europa (1934), over het arme Wenen na de Eerste Wereldoorlog, was breder opgezet. Uit bezorgdheid over de politieke ontwikkelingen in Europa werd ze actief in antifascistische groepen.
De zoektocht van Goudeket-Philips naar geestelijke houvast leidde ertoe dat ze in 1940 overging naar de Vrij-Katholieke Kerk. Een jaar later verhuisde het gezin naar Naarden. Toen zij en haar man een oproep kregen voor het concentratiekamp Vught doken ze onder, eerst samen in Amsterdam en daarna afzonderlijk. Tijdens haar omzwervingen langs een reeks onderduikadressen openbaarde zich reuma. Ze beleefde de bevrijding in een ziekenhuis en werd herenigd met haar man en kinderen, maar kon pas na twee jaar uit het ziekenhuis worden ontslagen. Met pijn en moeite schreef ze De zaak Beukenoot, een novelle over een gerechtelijke dwaling en een aanklacht tegen klassenjustitie – het werd in 1950 verkozen tot nationaal Boekenweekgeschenk. Op 13 mei 1951 stierf Marianne Goudeket-Philips op 65-jarige leeftijd in haar woonplaats Naarden.
Reputatie
De naam van Marianne Philips leeft voort in diverse straatnamen – in Amstelveen, Amsterdam, Bussum en Haarlem – en tot 1975 werd jaarlijks een door haar weduwnaar ingestelde en naar haar genoemde literatuurprijs uitgereikt, maar als romanschrijfster is ze vrijwel vergeten. In 1985 hadden Van Bork en Verkruijsse lof voor het realisme, de fantasie en de humane benadering in haar psychologische romans en novellen over jonge mannen of vrouwen uit probleemgezinnen. In de nieuwste Nederlandse literatuurgeschiedenis van Jacqueline Bel komt ze slechts zijdelings ter sprake.
Naslagwerken
Van Bork/Verkruijsse; Joden in Nederland; Ter Laan.
Archivalia
Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam: archief Sam Goudeket.
Publicaties
De wonderbare genezing (Bussum 1929).
De biecht (Bussum 1930).
De jacht op den vlinder (Bussum 1932).
Bruiloft in Europa (Bussum 1934).
Het oogenblik (Bussum? 1935).
Henri van den overkant (Bussum 1936)
Tussen hemel en aarde (Bussum 1937)
De doolhof (Bussum 1940)
De zaak Beukenoot (Amsterdam 1950)
Literatuur
A.H. Romein-Verschoor, Vrouwenspiegel. Een literair-sociologische studie over de Nederlandse romanschrijfster na 1880 (Utrecht 1935).
Tineke Plettenberg, ‘Marianne Philips (1886-1951) als SDAP-gemeenteraadslid in Bussum’, Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging (1995) 40.
Tineke Plettenberg, Een tragisch vrouwenleven. Marianne Philips en haar biecht (z.p. 1995).
Martje Breedt Bruyn, ‘Het Amsterdam van Marianne Philips’, Ons Amsterdam (1996).
Martje Breedt Bruyn, Tijdloze ogenblikken. Een biografie van Marianne Philips (Den Haag/Utrecht 1998).
Jan de Roos, Met enige schroom. Pioniers van het lokaal bestuur (Amsterdam 2000) 80-81.
Paul Schneiders, Buitengewoon Bussum, een villadorp in benarde tijden (Bussum 2006).
Jacqueline Bel, Bloed en rozen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1900-1945 (Amsterdam 2015), 858.
Auteur: Redactie
laatst gewijzigd: 27/02/2017
Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland

Gezin 1

Huwelijkspartner: Samuel Goudeket geb. 1887
Huwelijk: 1 MEI 1911 Bussum