Matheas Christianus Franciscus van der Meulen
Geslacht: | Man | |
Vader: | Franciscus Jacobus van der Meulen | |
Moeder: | Maria Adriana Wonderval | |
Geboren: | 8 Feb 1888 | Helmond |
Overleden: | 26 Juli 1967 | Laren, N.-H. |
Religie: | Rooms Katholiek | |
Beroep: | dagbladschrijver, componist | |
Aantekeningen: | Vermeulen groeide op in een katholiek milieu. Na gebleken lichamelijke ongeschiktheid voor het smidswerk besloot men hem een opleiding tot priester te laten volgen. Tijdens deze studie - achtereenvolgens te Heeswijk, Thieu en Gemert - ontvlamde zijn liefde voor de muziek, met het gevolg dat hij uiteindelijk de roeping verzaakte. Na een korte tijd van zelfstudie thuis, trok hij in mei 1907 naar Amsterdam, met maar één doel voor ogen: componist te worden. Hier ontwikkelde hij zich aanvankelijk onder barre omstandigheden, begeleid door de directeur van het conservatorium Daniel de Lange, die hem onder meer wekelijks gratis les gaf, totdat hij in 1909 werd aangesteld als muziekrecensent van De Tijd. Deze nog met M. v.d. M. ondertekende kritieken trokken de aandacht van Alphons Diepenbrock, die een grote invloed op de jonge Vermeulen zou uitoefenen. Op Diepenbrocks voorspraak werd hij in 1910 medewerker van De Groene Amsterdammer. Ook was hij enige tijd verbonden aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant. In 1915 volgde de benoeming tot chef Kunst van De Telegraaf. De eerste compositie waarmee hij - zonder ooit een conservatorium te hebben bezocht - naar buiten trad was zijn Eerste symfonie (1912-1914). De Eerste Wereldoorlog maakte een revolutionair elan in Vermeulen wakker. Een viertal in 1917 geschreven liederen, waarvan er twee verschenen als bijlage van De Groene, geeft blijk van een sterk engagement. Ook zijn kritieken, die al gekenmerkt werden door een radicale toon, kregen in deze jaren bovendien een politiek, anti-Duits karakter, wat leidde tot een aantal conflicten met de sterk op de Duits-Oostenrijkse muziek gerichte Willem Mengelberg en zijn Concertgebouworkest. Had de machtige en geëerde dirigent een uitvoering van Vermeulens Eerste symfonie geweigerd, op het verzoek de geavanceerde, expressionistisch geladen Tweede (1919/1920) te dirigeren reageerde Mengelberg niet eens. Omdat hiermee de kansen voor de 'componist' Vermeulen in Nederland verkeken waren, vertrok deze in de zomer van 1921 naar Frankrijk. Hier leefde hij in de banlieu van Parijs, aanvankelijk in La Celle-Saint-Cloud, later in Louveciennes. Ondersteund door enkele Nederlandse vrienden, familie en door zijn vriend de pianist Ernst Levy voltooide hij zijn Derde symfonie (1921/ 1922) en componeerde vervolgens het Strijktrio (1923) en de Vioolsonate (1924). Maar ook Frankrijk bracht hem niet het succes waarop hij had gehoopt. Het bleef bij de uitgave van zijn Eerste cellosonate (1918) door de uitgever Maurice Senart en een enkele uitvoering. Geen van de dirigenten die Vermeulen benaderde, waagde zich echter aan zijn symfonisch oeuvre. In arren moede raakte hij in 1926 weer aangewezen op de journalistiek, nu als verzorger van een Parijse kroniek voor het Soerabaiasch-Handelsblad, veelal handelend over niet-muzikale onderwerpen, die hij publiceerde onder het pseudoniem Hugo Reynst. Tijd om te componeren restte hem nauwelijks. Het contact met Nederlands-Indië bleef bestaan tot 1940. Aan het eind van de oorlog stierf zijn vrouw Anny en sneuvelde zijn zoon Josquin bij gevechten tegen de Duitsers in de Vogezen. In grote armoede, levend op een door het consulaat verstrekt voorschot, voltooide hij zijn Vierde (1940/1941) en Vijfde symfonie (1941-1945) en twee liederen. Na terugkeer in Nederland in 1946 wachtte hem een muziekleven dat hem, het tij gekeerd, minder vijandig gezind was dan voorheen. In opdracht schreef hij een tweetal boeken, Princiepen der Europese muziek (Amsterdam, 1949) en Het avontuur van den geest (Amsterdam, 1947), waarin hij zijn denkbeelden in hun volle omvang uitwerkte, achtereenvolgens in de vorm van een muziekhistorische uiteenzetting en een spiritualistische filosofie. Met Princiepen... verwierf hij de Meulenhoff-prijs. Het andere werk vertaalde hij in 1950 als L'Aventure de l'Esprit (Paris, 1955) in het Frans. Nadat hij bovendien vanaf 1946 weer een wekelijkse bijdrage had geleverd aan De Groene verliet hij in 1956 Amsterdam en vestigde zich in Laren, waar naast enkele liederen de Zesde (1956- 1958), het Strijkkwartet (1960/1961) en de Zevende symfonie (1963 -1966) ontstonden. Aan de ideeën van Vermeulen ligt een sociaal humanisme ten grondslag, dat in al zijn scheppingen de sporen achterlaat van een insisterende dynamiek, nu eens contemplatief dan van een welhaast obsessieve kracht. Aan de muziek wordt een utopische functie toegekend. De plaats van handeling waar de bestemming van de mens muzikaal wordt verbeeld is gelegen in het orkest, dat wordt opgevat als een muzikale gemeenschap, waarin de verschillende stemmen en groepen, alhoewel gezamenlijk, zich vrij kunnen ontplooien. In de realisering van zijn polymelodische conceptie greep de componist terug op de oude, middeleeuwse 'cantus firmus'-techniek, die hij echter van haar absolute karakter bevrijdde. Tevens streefde hij ernaar het traditionele, tonaal-harmonische en metrische systeem te doorbreken. De kritieken van Vermeulen werden veel gelezen en vonden, hoe controversieel ook, tot ver buiten de muziekwereld waardering. Sommige van zijn muzikale beschouwingen behoren tot het beste van wat er indertijd in het Nederlands taalgebied verscheen. Zijn vrienden A. Roland Holst en M. Nijhoff prezen de kwaliteit van zijn proza, de laatste vergeleek hem als essayist met Lodewijk van Deyssel. Vermeulens muzikale werk, vooral het vroegere, is van internationale betekenis. Mede echter doordat het lange tijd onuitgevoerd bleef oefende het weinig invloed uit. Na de oorlog kwam het langzamerhand, nog incidenteel, tot klinken. De Derde symfonie beleefde haar première in 1939 op initiatief van het Comité Maneto; de Tweede werd in Nederland uitgevoerd in 1956, nadat het werk drie jaar eerder was bekroond in het concours 'Reine Elisabeth de Belgique'. Pas na de dood van de componist is er sprake van een groeiende belangstelling. In 1981 werd de Matthijs Vermeulen-Stichting opgericht, die zich ervoor heeft beijverd het complete werk op de plaat uit te brengen [The complete works of Matthijs Vermeulen (Amsterdam: Donemus, 1983-)], waarmee Vermeulen, ongetwijfeld Nederlands meest verguisde componist, tevens de eerste van dit land zal zijn wie een dergelijke postume eer te beurt valt. A: Archief ten huize van mevrouw Th. Vermeulen-Diepenbrock te Laren. P: Behalve in de tekst genoemde publikaties: beschouwingen o.a. in De Nieuwe Kroniek, De Gids en De Muziek, ten dele gebundeld in De Twee Muzieken (Leiden, 1918. 2 dl.); Klankbord (Amsterdam, [1929]); De eene grondtoon [Amsterdam, 1932]; bijdrage in Wat het Leven mij heeft geleerd. Onder red. van J.J. van Loghem, H.J. Pos en K.F. Proost (Arnhem, 1952) 218-228; De muziek dat wonder (Den Haag, 1958); De stem van levenden. Een verzameling artikelen. Samengest. door Th. Vermeulen-Diepenbrock (Arnhem, 1981); Matthijs Vermeulen [Catalogus van zijn werk] (Amsterdam: Donemus, 1984). L: Th. de Crauw, 'Matthijs Vermeulen', in De Muziek 4 (1930) 208-214; Wouter Paap, 'De componist Matthijs Vermeulen ', in Mens en Melodie 4 (1949) 329-331; idem, 'Nederlandse componisten van deze tijd XXII Matthijs Vermeulen', ibidem, 11 (1956) 162-167; Norbert Loeser, 'Matthijs Vermeulen', in Das Musikschaffen zeitgenössischer Komponisten der Niederlande (Amsterdam: Donemus, 1958) 5 (juni) 86-111; Ernst Vermeulen, 'Composers' Gallery-Matthijs Vermeulen', in Sonorum Speculum (1966) 28 (Autumn) 1-9; Wouter Paap, in Mens en Melodie 22 (1967) 257-262; Thea Vermeulen-Diepenbrock, 'Ter voorkoming van legendevorming', ibidem 23 (1968) 11-14; Reinbert de Leeuw, 'Matthijs Vermeulen', in Muzikale anarchie (Amsterdam, 1973) 52-63; Paul Rapoport, 'Matthijs Vermeulen and his Symphony No. 2, Prélude à la Nouvelle Journée', in Opus est. Six Composers from Northern Europe [Matthijs Vermeulen et al.] (New York, 1979) 25-47; Carel Porcelijn, 'Op de bres voor een nieuwe dageraad. Matthijs Vermeulen, tegen alles in - boven alles uit', in Barsten, breuken, bindingen (Amsterdam, 1979) 68-73; Otto Ketting, 'Voorspel als naspel', in De ongeruste parapluie. Notities over muziek 1970-1980 (Den Haag, 1981) 82-90; Christian van der Meulen, Matthijs Vermeulen. Zijn leven, zijn muziek, zijn proza (Nieuwkoop, 1982 [1984]); Henk de Velde, 'Matthijs Vermeulen en het establishment. Anarchie in een 'verwaltete Welt", in De Gids 146 (1983) I, 267-277. I: Florian Diepenbrock, Eensgezinde tweedracht. Organisatievorming van Nederlandse musici in de Tweede Gouden Eeuw, 1890-1920 (Amsterdam 2007) 291 [Foto: Collectie Vermeulenarchief, Laren; Vermeulen in 1923]. H. de Velde Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989) Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Anna Wilhelmina Célestine van Hengst | geb. 15 Feb 1889 overl. 7 Sept 1944 |
Huwelijk: | 21 MRT 1918 | Amsterdam |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Dorothea Anna Maria Diepenbrock | geb. 10 Juli 1907 overl. 26 Juli 1995 |
Huwelijk: | 8 Aug 1946 | de Louveciennes, Frankrijk |
Kinderen: | ||
Odilia Maria Joanna Vermeulen | geb. 18 Jan 1949 |