Reinoudina de Goeje

Geslacht: Vrouw
Vader: Pieter de Goeje
Moeder: Wilhelmina Bernardina Schilling
Geboren: 9 Apr 1833 Lippenhuizen, Opsterland
Overleden: 6 Feb 1893 Rotterdam
Beroep: kinderboekenschrijfster, pseudoniem Agatha
Aantekeningen: Reinoudina (‘Reintje’) de Goeje werd geboren als oudste dochter van de Nederlands hervormde predikant Pieter de Goeje en Wilhelmina Schilling. Haar ouders hadden elkaar leren kennen ten huize van de progressieve Leidse hoogleraar in de theologie Lucas Suringar (1770-1833), waar haar moeder als wees was opgegroeid. Zij werd vernoemd naar haar grootmoeder Reinoutje de Goeje-Van der Velden. Na Reinoudina volgden nog acht kinderen, vijf zoons en drie dochters, van wie er vier vóór hun twintigste levensjaar stierven.
De twee oudste zoons, Bernard Elias (1834-1856) en Michaël Jan (1836-1909), studeerden in Leiden. De laatste, met wie Reinoudina een sterke band had, werd in 1866 in Leiden hoogleraar in de semitische talen en verwierf een grote reputatie in zijn vak. De dochters kregen in de eerste plaats de gangbare educatie voor meisjes in die jaren: zij volgden catechisatie, leerden handwerken en kregen piano- en zangles. Daarbij kregen zij na de lagere school ook les in Frans, Duits en Engels van hun broers en vader. In 1836 verhuisde het domineesgezin naar Dronrijp (Friesland) en in 1839 naar Heerenveen, waar Pieter de Goeje in januari 1854 plotseling overleed. Zijn weduwe verhuisde met de zes nog thuiswonende kinderen naar Leiden, waar zij woonden op de Bloemmarkt, in de Haarlemmerstraat en vanaf 1863 op het Rapenburg (nr. 55).
Reinoudina hielp haar moeder in de huishouding en trachtte door vertalingen uit de moderne talen haar bijdrage aan de kosten van het huishouden te leveren. Haar eerste vertaling (uit het Engels) betrof het meisjesboek Ruth en hare vriendinnen (1859), die zij samen met haar jonggestorven zuster Anna Catharina Elizabeth (1839-1858) had gemaakt. Onder het pseudoniem ‘Agatha’ verschenen een jaar later haar eerste kinderboeken: Eind goed, al goed. Drie kleine vertellingen (Haarlem 1860) en Het theesalet van Pieteloet (Amsterdam 1860). Er volgden tientallen kinder- en jeugdboeken, die bij verschillende uitgevers verschenen en waarvan sommige meerdere herdrukken beleefden. Reinoudina schreef ook historische boeken, zoals De vrijwilliger. Een verhaal van den slag bij Waterloo voor jongelieden (Leiden 1865; 2de dr. Den Haag 1883). Zij verwierf een zeer vooraanstaande plaats in de jeugdliteratuur van de tweede helft van de negentiende eeuw.
In 1870 werd Reinoudina redactrice van het door Betsy Perk opgerichte weekblad Ons streven, een van de eerste feministische vrouwenbladen in ons land. Het tijdschrift bevatte artikelen over de vrouwenbeweging in Europa en Amerika en pleitte voor zaken als uitbreiding van onderwijs- en arbeidsmogelijkheden voor meisjes en vrouwen. Reinoudina riep hiervoor de medewerking in van enkele progressieve geleerden uit haar familie- en vriendenkring. Zo schreef de jurist D.J. Mom Visch, een goede vriend van Reinoudina’s broer Michaël Jan, over meisjesonderwijs en riep de vrijzinnig theoloog en latere hoogleraar H. Oort, de man van Reinoudina’s zuster Elizabeth Wilhelmina (‘Mina’) (1838-1906) op tot het stichten van zondagsscholen voor vrouwen en meisjes. Reinoudina stelde in haar eerste artikel in het blad dat zij zich in Ons streven niet zou bekommeren om ‘damespolitiek’, maar dat het blad in de berichtgeving over politiek de functie van een sociëteit zou hebben, waar vrouwen de laatste ontwikkelingen zouden kunnen volgen. Desalniettemin bleef het tijdschrift balanceren tussen artikelen met een vooruitstrevende en feministische tendens, en een als ‘damesrubriek’ beschouwde bijlage met familieberichten. Reinoudina bleef aan Ons streven verbonden tot 1878. In dat jaar werd het blad opgekocht en opgeheven door uitgeverij Nijgh en Van Ditmar.
Reinoudina’s betrokkenheid bij het vraagstuk van de positie van de vrouw in het verleden en in haar eigen tijd komt ook naar voren in haar boeken Onze werkkring (Haarlem 1868), Jongejuffrouw Onnut (Haarlem 1876) en Beroemde Nederlandsche vrouwen (Rotterdam 1869), met daarin portretten van onder anderen Anna Maria van Schurman en Anna Roemersdr. Visscher. In 1878 verscheen in Amsterdam haar pamflet Hoogerop. Open brief aan alle Nederlandsche dienstmeisjes, waarin zij dienstbodes opriep een goede dienstbetrekking te leren waarderen en te sparen ‘voor later’.
Na de dood van hun moeder in 1872 verhuisden Reinoudina en haar zuster Marianne kort na elkaar naar Rotterdam, waar Marianne in januari van dat jaar was benoemd tot lerares Frans aan de pas opgerichte Hogere Burgerschool voor Meisjes. Reinoudina publiceerde als Agatha niet alleen de door haarzelf geschreven boeken en artikelen, maar maakte onder die naam ook vertalingen en bewerkingen van kinderboeken uit het Frans, Duits en Engels. Ze vertaalde onder meer De sprookjes van Moeder de Gans van Perrault (Leiden 1866) en de Sprookjes voor de huiskamer en het huisgezin van Jacob Grimm (Schiedam 1890). Haar enige vertaling/bewerking uit het Italiaans was het toneelstukje Il salvadanaio (De spaarpot) van G. Salvestri, van omstreeks 1890. Van een van Reinoudina’s eigen boeken, De genius van het kransje (Leiden 1867, 4de dr. Amsterdam 1929), verscheen in 1892 een Duitse vertaling. Ook haar zuster Marianne wijdde zich naast haar werk als lerares korte tijd aan de jeugdliteratuur; zij vertaalde twee delen uit de Stijfkopje-serie van Emmy von Rhoden, Stijfkopje op school en Stijfkopje verloofd (beide 1893).
Reinoudina leverde tevens bijdragen aan verhalenbundels, zoals Gezellige uren (Purmerend 1886) en Voor ieder wat (Purmerend 1891). Daarnaast was zij medewerkster van de tijdschriften De tijdspiegel en het gezinsblad De oude huisvriend, en van de jeugdtijdschriften Lelie- en rozeknoppen en Ons genoegen. Vanaf 1875 tot haar dood zat Reinoudina in de redactie van ’t Jonge volkje. In 1876 en 1877 verscheen haar Almanak voor kinderen en in de jaren 1888 tot 1890 bewerkte zij de Scheurkalender voor de jeugd.
Reinoudina de Goeje overleed op 6 februari 1893 in Rotterdam in het huis dat ze had gedeeld met haar zuster Marianne, die haar 34 jaar overleefde. De Nieuwe Rotterdamsche Courant herdacht haar op 8 februari met de woorden: ‘De jeugd, wie hare gave van vertellen zoovele genoegelijke en leerzaam onderhoudende oogenblikken moet hebben bezorgd, verliest in haar eene goede, verstandige en talentvolle vriendin’.
Naslagwerken
Frederiks/Van den Branden; NNBW; Ter Laan.
Archivalia
Particulier bezit: familiearchief De Goeje, met ondermeer jeugdbrieven [vaak ongedateerd] van Reinoudina de Goeje aan haar broers Michaël Jan en Bernard Elias. Brieven van haar bevinden zich in de UB Leiden, de UB Amsterdam (UvA), en in het Letterkundig Museum, Den Haag.
Publicaties
Reinoudina de Goeie publiceerde onder de naam Agatha. Een complete bibliografie van De Goeje’s omvangrijke oeuvre bestaat (nog) niet. Een opgave van haar werk is te vinden in Brinkman’s catalogus der boeken, plaat- en kaartwerken 1850-1882 (facs. Leiden 1960) 18-19; 1882-1891 (facs. Leiden 1966) 14; 1891-1900 (facs. Leiden 1967) 10-11. Afgezien van de in de tekst hierboven genoemde titels publiceerde De Goeie onder andere:
Kinderboeken:
De dochter van den kozak (Leiden 1861; 4de dr. Rotterdam 1893).
Eva Strooveld (Leiden 1865).
Jan en Bertha (Amsterdam [1880?]).
Onvergetelijke uren (Amsterdam 1885).
Vertel eens wat: praatjes bij plaatjes (Haarlem 1885).
Eene surprise: vier Sint-Nicolaasvertellingen (Amsterdam 1886).
Vertellingen uit den Bijbel (Amsterdam 1886; 5de herz. dr. Amsterdam 1926).
Van de school in het leven: eenige bladzijden uit Anna’s geschiedenis (Leiden [1889]).
Vertalingen:
De karavaan van Wilhelm Hauff (Amsterdam 1880).
De herberg in het Spessart-gebergte vanWilhelm Hauff (Amsterdam 1889).
Robinson Crusoë van Daniel Defoe (Amsterdam ca. 1890). Ook verschenen als prentenboek in Agatha’s pantomime prentenboeken no. 2 (Amsterdam 1893).
De pleegdochter van den goochelaar van Louise Ulbach (Antwerpen 1891).
Asschepoetster. Agatha’s pantomime prentenboeken nr. 1 (Amsterdam 1893).
Roodkapje. Agatha’s Pantomime Prentenboeken nr. 3 (Amsterdam 1893).
Literatuur
Joris Baers red., Lectuurrepertorium 1 (Tilburg/Antwerpen 1952) 568-569 [met bibliografie].
P.J. Buijnsters en L. Buijnsters-Smets, Lust en leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw (Zwolle 2001) m.n. 281-287.
Lotte Jensen, ‘Bij uitsluiting voor de vrouwelijke sekse geschikt’. Vrouwentijdschriften en journalistes in Nederland in de achttiende en negentiende eeuw (Hilversum 2001) 35, 183-232, 238, 241, 258, 263.
Bea Ros, ‘Agatha’, Lexicon van de jeugdliteratuur (Groningen 2003) [met bibliografie].
Auteur: Inge de Wilde
laatst gewijzigd: 13/01/2014
Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland