Herman Diederic Tjeenk Willink
Geslacht: | Man | |
Vader: | Hermanus Diedericus Tjeenk Willink | |
Moeder: | Henriette Barendine van der Goot | |
Geboren: | 12 Dec 1872 | Vlissingen |
Overleden: | 11 Feb 1945 | Haarlem |
Aantekeningen: | Tjeenk Willink, zoon van Doopsgezinde ouders, is te Vlissingen geboren. Daar was zijn vader predikant, na eerst nog in Tjalleberd gestaan te hebben. In 1873 reeds vertrekt het gezin naar Haarlem, waar de vader met den bekenden uitgever A.C. Kruseman een vennootschap aanging. Lang zou deze niet bestaan, want al spoedig trad Kruseman uit de firma. Behoudens zijn verblijf in het buitenland heeft de junior heel zijn leven, ongehuwd, in de stad aan het Spaarne geleefd. Daar ontving hij het eerste onderricht op de Lagere School van Knoop en Prinsen Geerligs, den kleinzoon van den vermaarden Prinsen, om daarna met vrucht het Gymnasium te doorloopen. Hoewel hij na het eindexamen niet aan een Universiteit ging studeeren, zou het gymnasiaal onderwijs den toekomstigen uitgever van veel nut zijn. Als weinigen zijner collega's heeft Tjeenk Willink zich voor zijn vak bekwaamd. Immers nog als gymnasiast stelde hij zich in de vacantie te Nijmegen, door zelf den zethaak ter hand te nemen, van het drukkersbedrijf eenigermate op de hoogte. Na de school was zijn eerste gang naar Arnhem om bij Stenfert Kroese en Van der Zande het boekverkoopersvak te leeren. Daarop heeft hij twee jaar in het veelzijdige bedrijf van de firma Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage nog meer boeken- en menschenkennis opgedaan. Nog niet voldoende onderlegd verrijkte Tjeenk Willink zijn kunde bij den Parijschen uitgever Paul Ollendorff en ten slotte toog hij naar Weenen om zich op een Lehranstalt op de hoogte te stellen van de techniek der reproductiemethodes. Deze degelijke opleiding, welke zijn vader ongetwijfeld noodig achtte, heeft haar vruchten gedragen, hetgeen bleek toen de adspirant-uitgever in 1895 naar Haarlem terugkeerde en de firma vier jaren later H.D. Tjeenk Willink en Zoon ging heeten. Hij vond daar een groot en belangrijk fonds, waarin de uitgaven van Kruseman waren opgenomen, toen Dr Tjeenk Willink het bedrijf van den Haarlemschen uitgever alleen ging leiden. Wie denkt niet terstond aan Potgieter, Busken Huet en de briefwisseling van beiden, aan Jorissen en veel later aan Huizinga? Met den laatsten waren reeds vriendschapsbanden gelegd, toen deze nog als ongehuwd leeraar aan de H.B.S. geregeld bij de familie Tjeenk Willink den maaltijd kwam gebruiken. Dr Tjeenk Willink was met den vader van den later zoo gezaghebbenden historicus bevriend. Ook Hugo de Vries en Van Houten Sr., met zijn staatkundige brieven, komen dan in de gedachte. Eveneens Charivarius, Meyers, Verwey, Wijnaendts Francken, Kohnstamm, Allart Pierson, Johanna Naber, K. Kuiper, Oppenheim Jr., M.W. F. Treub en Veegens mogen hier niet onvermeld blijven en niet te vergeten Albert Schweitzer. Bovendien eischten De Aarde en haar Volken, Eigen Haard, waarin Jeronimo de Vries zijn treffend Bij de plaat schreef, het Album der Natuur, de Mannen (later: en Vrouwen) van Beteekenis, de Vragen des Tijds, het Sociaal Weekblad en Treub's de Loods veel van de werkkracht des jeugdigen uitgevers, vooral na het uittreden van zijn vader in 1903. Tjeenk Willink gaf die werkkracht met toewijding en liefde voor zijn vak. Bovendien woonde hij geregeld de redactievergaderingen dezer tijdschriften bij, waardoor niet alleen de goede verstandhouding met zijn schrijvers werd bevorderd, of gestand gedaan (beide zoo hoogst belangrijk voor den uitgever), maar hetgeen tevens den onontbeerlijk vlotten gang van zaken mogelijk maakte. Kieskeurig en nauwlettend als hij was bij de beoordeeling van hem aangeboden uitgaven, of bij het plannen beramen voor nieuwe publicaties, zoo was eveneens zijn briefwisseling, hetzij deze van zakelijken of particulieren aard was. Hij schreef een fijne pen. Op het voorbeeld van zijn vader corrigeerde hij zelf de proeven van al wat zijn firma uitgaf vóór het imprimatur te verleenen. Nadat de senior zich had teruggetrokken volgden nog de Oud-Germaaansche Handboeken, de uitgaven van het Rechts-historisch Instituut en het Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis. Het vak zijner keuze heeft hij immer hooggehouden; in een collega zag hij niet den concurrent; bovendien besefte Tjeenk Willink maar al te goed, wat betamelijk was, of geen pas gaf, zoowel in zijn bedrijf, als in het maatschappelijk leven. Voegt men daarbij zijn helder verstand en stalen geheugen, dan is het niet te verwonderen, dat hij eenige malen het voorzitterschap der Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels bekleedde en tot bestuurslid van den Nederlandschen Uitgeversbond werd gekozen. Als afgevaardigde bezocht hij geregeld de internationale uitgeverscongressen, terwijl hij als lid van de Commission internationale te Bern deze voorbereidde. Dat de Regeering zijn werkzaamheden op cultureel gebied waardeerde, toonde zij door hem het officierskruis der Oranje Nassauorde te verleenen. Zijn vertrouwen wekkende karaktereigenschappen deden hem als belijdend Doopsgezinde al spoedig belangrijke functies in de Doopsgezinde Broederschap bekleeden, niet alleen in de Haarlemsche Gemeente, maar eveneens in het dagelijksch bestuur van de Algemeene Doopsgezinde Sociëteit. Van zijn belangstelling in al wat Doopsgezind was getuigde Tjeenk Willink, die onopvallend, ingetogen zijn weg ging, ook door het uitgeven der werken van den predikant Jeronimo de Vries en van Kühler's Geschiedenis van de Nederlandsche Doopsgezinden in de zestiende eeuw. Ook daarbuiten zag men hem gaarne, als regent van Haarlemsche hofjes, als commissaris van het Haarlem's Dagblad en de Hulpbank. Om zijn onderhoudend gesprek werd zijn gezelschap op prijs gesteld en wanneer Tjeenk Willink behoefte gevoelde in een vergadering of aan een maaltijd het woord te nemen, was het steeds verzorgd, wel overwogen en vaak met dien fijnen humor, welke de mondhoeken even doet optrekken. Hoewel langen tijd krachtig van lichaam en geest hebben de gaandeweg toenemende hardhoorigheid en pijnlijke gang zijn laatste levensjaren veelal belemmerd van de gezelligheid, waaraan hij zoo behoefte had, te kunnen genieten. Een klacht is evenwel nimmer over zijn lippen gekomen, dat lag allerminst in zijn aard. In den winter, waarin ons vaderland onder het Duitsche juk zoo zware beproevingen had te doorstaan, is Tjeenk Willink den 11 den Februari overleden en een paar dagen later door enkele familieleden en vrienden te Haarlem begraven. De herinnering aan den innemenden mensch Tjeenk Willink zullen zijn vakgenooten, vrienden en allen, die hem ontmoet hebben, bewaren. J.L. Tadema Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1946 |