Michel Theophile Hubert Perelaer
Geslacht: | Man | |
Vader: | Norbertus Perelaer | |
Moeder: | Anna Maria Dumoulin | |
Geboren: | 4 Aug 1831 | Maastricht |
Overleden: | 12 Jan 1901 | Den Haag |
Beroep: | officier Oostindisch leger | |
Aantekeningen: | PERELAER (Michel Théophile Hubert), verdienstelijk officier bij 't Ned. Oost-Ind. leger, geb. te Maastricht 4 Aug. 1831, overl. in den Haag 2 Jan. 1901. Aanvankelijk voor den priesterlijken stand opgeleid, eerst te Rolduc, vervolgens te Rome, trad hij later in den krijgsdienst, begaf zich naar Harderwijk (1854) en van hier in 't volgend jaar naar Batavia. Vier jaar later werd hij hier tot 2den luitenant bij 't Ned. Ind. leger bevorderd en nam als zoodanig deel aan de krijgsbedrijven in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo, waar hij zich onderscheidde door moed en dapperheid. Van 1860 tot 64 was hij belast met het civiel gezag in de afdeeling Groote- en Kleine Dajak, gedurende welken tijd hij vlijtig aanteekeningen verzamelde voor een later uit te geven werk Ethnographische beschrijving van de Dajaks (1870). In 64 weer naar Java overgeplaatst, werd hij hier benoemd tot adjudant van den bevelhebber op 't fort Willem I, in welke betrekking hij gelegenheid had een groot deel van Midden-Java door eigen aanschouwing te leeren kennen. Tot herstel van gezondheid naar Holland teruggekeerd (met den rang van kapitein), hield hij zich gedurende dien verloftijd (1870-73) bezig met het schrijven van De Bonische expeditiën. Vrijgsgebeurtenissen op Celebes in 1859 en 1860. Kolgens officieele bronnen bewerkt. 2 dln. (met portr. en kaarten; 1872). Eind 73 op Java teruggekomen, werd Perelaer hier het volgend jaar, na eerst eenige maanden aan 't departement van Oorlog werkzaam geweest te zijn, tot kapitein bij den Generalen Staf benoemd. Drie jaar later werd hij majoor en in 1879 vroeg en ontving hij zijn eervol ontslag uit het Ned. Ind. leger. Onvermoeid zette hij thans zijn studiën over onze bezittingen in den Oost-Indischen Archipel voort. Ten einde deze beter bij zijn landgenooten bekend te maken, schreef hij verder achtereenvolgens: Borneo van Zuid naar Noord, een ethnogr. roman in 2 dln. (1881); Uit de oude doos. Sprokkelingen over Ned. Oost- Indië (1882); Nederlandsch Indië (dit werk in vereeniging met W.A. van Rees; met teekeningen voorzien van jhr. J.C. Rappard). 4 dln. (1880-82); De Spoliatie gepleegd door de Ned. Indische regeering ten opzichte van het particulier landbezit op Java (1884); Baboe Dalima. Een opiumroman. 2 dln. (1886), en Het kamerlid van Berkenstein in Ned.-Indië (1888). Tijdens zijn bovengenoemd verlof in Europa had hij een voorrede geschreven voor Ritter's Tooneelen uit het leven van Java's bewoners (1872). De Maatsch. der Nederl. Letterkunde te Leiden vereerde majoor Perelaer met haar lidmaatschap; eveneens het Kon. Instituut voor Taal-, Landen Volkenkunde van Ned.-Indië. Zie: van der Lith, Encycl. Ned.-Indië (1886), i.v., en Frederiks en van de Branden, Biogr. Woordenb. (1892), i.v. Zuidema Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW) Deel 5 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Amalia Wilhelmina Augusta Huijgen de Raat | geb. 1844 overl. 19 Jan 1880 |
Huwelijk: | 6 Juli 1867 | Semarang, Salatiga |
Kinderen: | ||
Marie Perelaer | geb. 8 MRT 1871 | |
Jennij Perelaer | geb. 16 MEI 1877 overl. 4 Nov 1910 | |
Albertina Perelaer | geb. 5 Juni 1868 overl. 5 Apr 1935 | |
Antoine Perelaer | geb. 16 Aug 1869 overl. 10 Juni 1954 | |
Eduard Perelaer | geb. 18 Apr 1872 | |
Charles Perelaer | geb. 25 Jan 1874 overl. 28 OKT 1935 | |
August Perelaer | geb. 27 Mei 1879 overl. 19 Mrt 1921 |