Meta Kehrer
Geslacht: | Vrouw | |
Vader: | Hermann Wilhelm Kehrer | |
Moeder: | Anna Elisabeth Jacoba Nachenius | |
Geboren: | 28 OKT 1890 | Amsterdam |
Overleden: | 12 OKT 1965 | Amsterdam |
Beroep: | eerste vrouwelijke hoofdinspecteur zedenzaken | |
Aantekeningen: | Meta Kehrer groeide op in een welvarende remonstrantse familie van acht kinderen, in de Amsterdamse P.C. Hooftstraat. Het was een gezellig gezin, schreef Kehrer achteraf, waarin men veel stoeide en boomde. Moeder Kehrer was maatschappelijk actief: ze was betrokken bij het opzetten van de Vereeniging voor Amsterdamsche wijkverpleging, bij het Amsterdamse huishoudonderwijs, het Vrouwenleesmuseum en de padvinderij voor meisjes. Een goede opleiding voor vrouwen werd belangrijk gevonden in het gezin en Meta mocht naar het Openbaar Gymnasium in Amsterdam. Als achttienjarige had ze weinig carrièreplannen. In een opstel schreef ze dat ze een echtgenote wilde worden die voor en met haar man leeft, geheel in diens werk is en hem, zoo mogelijk, daarin bijstaat. (Den Broeder en Schaap, Moederschap, 83). Het liep anders. Na haar middelbare schooltijd werkte Kehrer als verpleegster in het Wilhelmina Gasthuis. Daarna richtte ze zich op het medisch maatschappelijk werk, om in 1923 over te stappen naar de kinderpolitie in Amsterdam. In 1926 was Kehrer de eerste Nederlandse vrouw die het diploma van politie-inspecteur behaalde. Daarna plaatste men haar over naar een nieuwe afdeling binnen het Amsterdamse korps: de zedenpolitie. Inmiddels woonde ze op een bovenwoning aan de Vondelstraat, waar ze voor haar moeder zorgde. Ze zou nooit trouwen, maar juist daardoor kon mejuffrouw Kehrer opklimmen in de politiehiërarchie. Gehuwde ambtenaressen werden in deze periode immers nog automatisch ontslagen. In 1946 verkreeg Kehrer bij de Amsterdamse zedenpolitie de rang van hoofdinspecteur. Ook was ze actief in allerlei neven- en bestuursfuncties, bijvoorbeeld als presidente van de Vereniging van Vrouwelijke Hogere Politieambtenaren. Kindergetuigenissen Binnen de politiekorpsen kregen vrouwen in het Interbellum steevast de meer zorgende taken toegewezen. Hun mannelijke collegas namen de surveillance op straat voor hun rekening, zoals de jacht op bordelen, pooiers, pornografie en homoseksuelen. De politievrouwen moesten op het bureau de prostituees, moeders, echtgenotes en kinderen verhoren die bij zedenzaken betrokken waren. Volgens Kehrer vereiste dit delicate werk geduld, tact, empathie en voorzichtigheid bij het ingrijpen. Die eigenschappen waren volgens haar bij de vrouw meer ontwikkeld dan bij de man. Kehrer en haar collegas probeerden prostituees te overreden uit het leven te stappen, waarbij ze hen hielpen door alternatief werk of onderdak te regelen. Een enkel succesje werd behaald, maar de meeste vrouwen volhardden in hun levensstijl volgens Kehrer vanwege hun zucht naar luxe, onbeheerste aard en gebrek aan wilskracht. De meeste eer legde ze in het verhoren van kinderen die misbruikt waren door familieleden, leraren of onbekenden, of die getuige waren geweest van zedendelicten. Ze betoogde vurig dat kinderen bruikbare verklaringen konden geven, mits op deskundige wijze ondervraagd. In het politiebureau liet ze voor hen een speciale wachtkamer inrichten, gezellig aangekleed met schilderijen, planten en bloemen. Het luchtte kinderen op, merkte Kehrer, als ze hun verhaal konden doen en het bevorderde een gezonde verwerking van het kwaad dat hun was aangedaan. Met deze erkenning van de schadelijke gevolgen van seksueel misbruik was ze haar tijd vooruit. In 1951 ging Kehrer met vervroegd pensioen. De politie verleende haar eervol ontslag en ze werd uitgebreid gelauwerd door collegas en werkcontacten. Tot haar overlijden in 1965 besteedde Kehrer veel tijd aan haar favoriete hobby: reizen. Onder meer in haar hoedanigheid als voorzitter van de Nationale Bond voor Verplegenden bezocht ze talloze landen, van Finland tot Israël. Meta Kehrer leeft in enkele publicaties voort als pionier bij de politie en als nazaat van het ethisch feminisme, maar een bekend feministe is ze nooit geworden. Ze presenteerde zichzelf ook niet als zodanig, maar als eenvoudig mens van de praktijk (Kehrer, Politionele aspecten). Toch was Kehrer zich haar pioniersrol goed bewust, zo blijkt uit haar vele lezingen en optredens in de media. Bij haar afscheid van de politie in 1951 vertelde ze aan Het Parool over haar beginjaren bij de zedenpolitie. Veel mannen waren het volgens haar niet eens geweest met haar benoeming. Strijdlustig wees Kehrer er bovendien op dat politievrouwen anno 1951 nog steeds geen commissaris konden worden. Achteraf zag Kehrer in haar levensloop de hand van God, die haar tot dit werk had geroepen en haar de te bewandelen weg had gewezen. Archivalia Stadsarchief Amsterdam: toeg.nr. 384, particulier archief Meta Kehrer. Publicaties De politionele aspecten van het onderzoek bij kinderen inzake zedendelicten, in: Verslag van de vergadering van het psychiatrisch-juridisch genootschap 4 maart 1950 (Amsterdam 1950). Literatuur Lea den Broeder en Renée Schaap, Het beroepsleven van Meta Kehrer (1890-1965). Een karrière na de eerste feministische golf [doctoraalscriptie UvA] (Amsterdam 1987). Lea den Broeder en Renée Schaap, Het maatschappelijk moederschap van Meta Kehrer. De eerste hoofdinspectrice bij de Amsterdamse zedenpolitie, Lover 15 (1988) nr.2, 83-87. Nelleke Manneke, Vrouwen van kaliber. Politievrouwen in de twintigste eeuw (Hilversum 1998). Annemarie Kloosterman, Meta Kehrer (1890-1965). Pionier bij de politie, De Nederlandse Soroptimist (2006) 23-24. Auteur: Gemma Blok Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland |