Lodewijk Pincoffs
Geslacht: | Man | |
Vader: | Abraham Levie Pincoffs | |
Moeder: | Roosje Polak | |
Geboren: | 6 Juli 1827 | Rotterdam |
Overleden: | 28 Sept 1911 | New York, Verenigde Staten |
Religie: | Ned. Israëlitisch | |
Aantekeningen: | Pincoffs kwam uit een goed gesitueerd commercieel joods milieu dat contacten had met het jodendom in West-, Midden- en Zuid-Europa. Na privéscholen in Rotterdam bezocht te hebben, ging hij naar een handelsschool in Duitsland, deed praktijk op bij zijn broer Simon in Engeland en te Antwerpen. Zo voorbereid volgde in 1849 zijn associatie met zijn zwager Henry Polak Kerdijk. De firma Kerdijk en Pincoffs deed in indigo en meekrap. Toen het laatste produkt door aniline werd verdrongen schakelde de firma in 1857 over op algemene export naar Afrika. Een broer van Kerdijk, Lodewijk, was hun representant op de Afrikaanse kust. Intussen was de 28-jarige Pincoffs in 1856 in de Rotterdamse gemeenteraad gekozen. Uiteraard hadden economische vraagstukken zijn belangstelling. Zo zette hij zich in voor de vestiging van een opslagplaats voor petroleumprodukten in het havengebied. Als leidende figuur in de kiesvereniging Orde was zijn invloed bij de samenstelling van de raad niet onbelangrijk. In 1858 werd Pincoffs lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland. Van 1872-1879 maakte hij deel uit van de Eerste Kamer - de eerste joodse Nederlander aan wie deze eer te beurt viel. Ook in dit college hadden economische vraagstukken - de Nieuwe Waterweg, spoorwegproblemen - maar ook het wetsontwerp-Van Houten over beperking van kinderarbeid zijn belangstelling, al zag hij wat het laatste betreft naast humanitaire voordelen ook praktische bezwaren. Met een voor hem ongewoon bewustzijn van zijn grenzen wees hij aanbiedingen om op te treden als minister van Financiën in de kabinetten-Fock (1868-1871) en -Kappeyne van de Coppello (1877-1879) van de hand. Naast commerciële en politieke ambities, bleek Pincoffs' grote energie en eerzucht ook op maatschappelijk gebied. Hij was lid van talloze verenigingen en instellingen die zich op charitatief gebied en op het terrein van het onderwijs bewogen. Een hoogtepunt was voor hem het voorzitterschap van de uitvoerende commissie ter viering in Rotterdam van het zilveren ambtsjubileum van koning Willem III in 1874. Een dieptepunt ongetwijfeld het niet toegelaten worden als jood tot de sociëteit Amicitia. Naast zijn welslagen in het maatschappelijk leven had Pincoffs zijn commerciële belangen niet vergeten. Zijn Afrikaanse zaken ontwikkelden zich geleidelijk, maar de dood van de bekwame Lodewijk Kerdijk in 1861, voor wie geen evenwaardige opvolgers gevonden konden worden, almede de vernietiging door brand van de hoofdfactorij te Banana (toenmalig Kongo) luidden het begin van het einde in, al was dat naar buiten nog niet zichtbaar. Immers de Rotterdamse kassier Marten Mees, die reeds geld in deposito had gegeven, trad in 1862 nog met enige andere personen voor .450.000 op als commanditaire geldschieter. De Afrikaanse zaken werden toen ook, althans in naam, losgekoppeld van de kwakkelende firma Kerdijk & Pincoffs, in drogerijen. In 1869 richtten deze heren met vele vooraanstaande personen, onder wie burgemeester J. van Vollenhoven, onder de naam Afrikaansche Handelsvereeniging een naamloze vennootschap op met aanvankelijk 2.200.000 kapitaal om de zaken in een andere rechtsvorm voort te zetten. Ondertussen had Pincoffs, gevoelig reagerend op het in de jaren '69 gunstige ondernemersklimaat, zijn commerciële actieradius vergroot. Hij werkte mee aan de oprichting van de Rotterdamsche Bank, de Holland-Amerikalijn, de Nederlandsch-Indische Gas Maatschappij, de vestiging van Heineken's Bierbrouwerijen te Rotterdam en nog vele andere bedrijven. Uiteraard verwierf hij in deze groepen aantrekkelijke functies. Geïnspireerd door de verwachte opkomst van de Rotterdamse haven richtte hij in 1873 met behulp van Duits geld de Rotterdamsche Handelsvereeniging op met het voor die tijd zeer grote kapitaal van f.15.000.000. Deze wist concessie te verwerven voor grote - toen althans -havenwerken op de door het bedrijfsleven nog niet betreden linker Maasoever. Er was voor het eerst enig verzet tegen een plan van Pincoffs, voornamelijk met het oog op ontbreken van waarborg en het vermengen van zakelijke en persoonlijke belangen. Pincoffs, die meesterlijk de père noble speelde, won overtuigend en nam daarna onmiddellijk ontslag uit de gemeenteraad. Met deze transactie was hij geworden tot wat men toen beschouwde als 'la providence de Rotterdam'. De bloem van de Rotterdamse burgerij wist hij ook bij deze nieuwe onderneming te betrekken. Burgemeester Van Vollenhoven liep, dagelijks op weg naar het stadhuis, bij hem aan om de belangen van Rotterdam te bespreken. De machtige M. Mees was in innige vriendschap met hem verbonden. Zijn Afrikaanse zaken gingen evenwel in de jaren '70 achteruit. Door financiële kunstgrepen trachtte hij het verlies te elimineren. Een in 1875 met £ 40.000 begonnen speculatie in Peruaanse effecten maakte door haar mislukking de zaak nog erger. Steeds meer kredietpapier kwam in omloop en de onregelmatigheden in de boekhouding werden steeds ernstiger. Weer greep Pincoffs hoger: prins Hendrik der Nederlanden aanvaardde in 1877 het erevoorzitterschap van de Afrikaansche Handelsvereeniging en ondertekende een circulaire ter aanbeveling van verschaffing van meer kapitaal aan deze, zoals maar al te spoedig aan de dag zou treden, verloren onderneming. Ook met de kroonprins van Pruisen -de Afrikaanse problemen stonden toen in de Europese politiek op de voorgrond - was Pincoffs in nauw contact. De grote reis van Stanley langs de Kongo stroomafwaarts wekte de hoop op nieuwe mogelijkheden aan de mond van de rivier. Pincoffs trad met hem in nauwe relatie en lonkte mede naar Belgisch kapitaal. De grote plannen van Leopold II met dat deel van Afrika lokten ook hem aan. Maar deze hulp, zo al reëel aanwezig, kwam te laat. In mei 1879 klapte het Pincoffs-imperium in elkaar na krampachtige fantastische laatste reddingspogingen. Als frauduleus bankroetier kon hij nog net naar de Verenigde Staten ontsnappen. Pincoffs werd bij verstek tot acht jaar gevangenisstraf veroordeeld. De zwakkere Henry Kerdijk werd reddeloos meegesleurd en moest het straf rechtelijk gelag betalen. Hij kreeg twee jaar gevangenisstraf. Zo onverwacht kwam deze debâcle, dat de aandelen van de Afrikaansche Handelsvereeniging op 's mans vluchtdag nog bijna op pari stonden. Het deficit van deze onderneming bleek ten slotte .9.501.006, 82 te bedragen, een veelvoud van wat de vervalste boekhouding aangaf. De gemeente Rotterdam nam tenslotte de bezittingen van de Rotterdamsche Handelsvereeniging over. Het is opmerkelijk en eigenlijk, achteraf gezien, onbegrijpelijk, dat Pincoffs steeds het volste vertrouwen heeft genoten. Zelfs zijn tegenstanders dachten niet aan bedrog. Zijn commissarissen tekenden ongezien de vele falsificaties die hij hun voorlegde. Zijn dominerende, biologerende geen tegenspraak duldende persoonlijkheid, overtuigd dat hij elke tegenslag met onbegrensd zelfvertrouwen door overdonderen de baas kon worden, is mogelijkerwijs hiervoor een verklaring. Pincoffs werd als het ware meegezogen door zijn ambities en zelfvertrouwen, waarmee hij die stroom zelfs vooruit wilde zijn, maar tenslotte overspoeld werd. In de Verenigde Staten kwam Pincoffs nooit meer aan de slag. Een handel in sigaren floreerde niet. Ook journalistieke werkzaamheden boden geen soelaas en hij stierf in benarde omstandigheden. Ondanks zijn grote tekortkomingen kan hem niet de eer ontzegd worden dat hij Rotterdam in de 19de eeuw in de economische vaart heeft helpen voortstuwen. L: Geschiedenis van de Rotterdamsche Bank in hoofdstukken door B.O. [= B. Oldenkott] 2e dr. ([Rotterdam], 1869) passim; H. Kerdijk en L. Pincoffs, Stenographisch Verslag van het getuigenverhoor en de pleidooien gehouden voor den Hoogen Raad der Nederlanden (Utrecht, 1880); J.C.W. Loos, De Rotterdamsche catastrophe. Open brief aan den WelEdel Gestrengen Heer Mr. J.C. Reepmaker (Rotterdam, 1880) passim; C.W. Vermeulen, Rapport [over] de Afrikaansche Handels-Vereeniging en haar werkkring, aan den Hoogen Raad der Nederlanden (Rotterdam, 1880); F. Netscher, 'L. Pincoffs', in De Hollandsche Revue 16 (1911) 622-627; J. Hudig, in Rotterdamsch Jaarboekje 10 (1912) 175-185; L.J.C.J. van Ravesteyn, Rotterdam in de negentiende eeuw. De ontwikkeling der stad (Rotterdam, 1924) 77-91; L.P.J. Bouman, 'Lodewijk Pincoffs', in Vragen des Tijds 53 (1927) II, 1-18; Adolph L. Pincoffs, 'Lodewijk Pincoffs', in Rotterdamsch Jaarboekje 1927, 68-74; L.J. Rogier, Uit de geschiedenis der Nederlandsche gouwen. Aan de monden van de Rotte en de Schie (Utrecht, 1933) 151-156; S. Hofstra, 'Eenige gegevens over het schip ,,Lodewijk" en over den handel op West Afrika in de negentiende eeuw', in Rotterdams Jaarboekje 1938, 179-195; W.C. Mees, Man van de daad. Mr. Marten Mees en de opkomst van Rotterdam (Rotterdam, [1946]) 400-467; Rotterdam, de poort van Europa... Onder red. van J. Schraver. Met medew. van J.W. Bonebakker e.a. (Rotterdam [enz.], 1946) 49-60; L.J. Rogier, Rotterdam in het derde kwart van de negentiende eeuw (Rotterdam, 1953) 63-84; C. Gerretson, Geschiedenis der "Koninklijke" 3e dr. (Baarn, 1971) II, 249-253; 257-258; H. Muller, Muller. Een Rotterdams zeehandelaar Hendrik Muller Szn (1819-1898). (Schiedam, 1977) 303-340; A.F. Schepel, Polak. Polak Kerdijk. Kerdijk. Een familiegeschiedenis sedert 1779 ('s-Gravenhage, [1977]) passim; L. Kerdijk, West-Afrika. Reisjournaal van L. Kerdijk. Ingel. door A.F. Schepel (Schiedam, 1978) passim; A.J. Oosterwijk, Vlucht na victorie (Rotterdam, 1979). W.F. Lichtenauer Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) Laatst gewijzigd op 05-09-2003 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Esther Raphael | |
Huwelijk: | 12 Aug 1851 |