August Adriaan Pulle
Geslacht: | Man | |
Vader: | Reinirus Johannes Cornelis Pulle | |
Moeder: | Sophia Mathilda Reudler | |
Geboren: | 10 Jan 1878 | Arnhem |
Overleden: | 28 Feb 1955 | Utrecht |
Beroep: | lector Rijks Universiteit Utrecht | |
Aantekeningen: | August Pulle bezocht de lagere en middelbare school in Arnhem. Van jongs af aan bracht hij een grote deel van zijn vrije tijd door in de bosrijke omgeving van zijn geboortestad. Hier werd zijn liefde voor de natuur, in het bijzonder voor de plantenwereld gewekt. Op de vijfjarige HBS kwam daar nog de belangstelling voor scheikunde bij, wat hem deed besluiten om, na het behalen van het diploma-B in 1896, in Utrecht farmacie te studeren. Het voor toelating tot de universitaire examens vereiste staatsexamen Grieks en Latijn legde hij in 1897 af, en nog dat zelfde jaar begon hij met zijn studie. In januari 1899 deed hij het kandidaatsexamen. Als farmaciestudent volgde Pulle ook colleges en practica bij de plantenfysioloog F.A.F.C. Went. Deze jonge en enthousiaste hoogleraar wist zijn latente belangstelling voor de plantkunde zozeer te wekken dat hij besloot over te stappen naar de biologiestudie en botanicus te worden. Reeds in december 1899 deed hij kandidaatsexamen plant- en dierkunde en op 26 september 1902 studeerde hij af. Pulle was een veelbelovende student: al in 1900 kreeg hij een aanstelling als assistent op het door Went geleide Botanisch Laboratorium en Herbarium. Daarnaast had hij van 1904 tot 1906 een baan als leraar natuurlijke historie aan de gemeentelijke vijfjarige HBS te Utrecht. Reeds onmiddellijk na zijn doctoraal examen kon Pulle door toedoen van Went naar Suriname vertrekken om daar in 1902/1903 deel te nemen aan de Saramacca-expeditie. De op deze tocht verzamelde planten, verschaften hem het basismateriaal voor zijn proefschrift, An enumeration of the vascular plants known from Surinam, together with their distribution and synonymy , waarop hij op 30 januari 1906 cum laude promoveerde. Nog geen twee maanden later, op 21 maart 1906, volgde Pulle's benoeming tot lector in de plantensystematiek en de farmaceutische plantkunde aan de Utrechtse universiteit. Aangezien het lectorsalaris ontoereikend was om een gezin van te onderhouden - eind 1906 was hij getrouwd en begin 1908 werd het eerste kind geboren - zag Pulle zich genoodzaakt deze betrekking met het leraarschap te blijven combineren: van 1906 tot en met 1912 gaf hij les in de natuurlijke historie aan het gemeentelijke gymnasium in Amersfoort. Pulle kon zich pas volledig op de botanie toeleggen na zijn benoeming op 18 mei 1914 tot gewoon hoogleraar in de bijzondere plantkunde (: plantensystematiek) en de leer van de verspreiding der planten aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Zijn onderzoek was vanaf het begin gericht op de inventarisatie en de beschrijving van de nog grotendeels onbekende plantenwereld in de toenmalige Nederlandse koloniën, eerst in Suriname en daarna in Nederlands-Indië. Zo was hij in 1906 enkele maanden werkzaam op West-Java en nam hij in 1912/1913 deel aan de Derde Zuid Nieuw-Guinea Expeditie, waarover in 1914 een geïllustreerd reisverslag, Naar het sneeuwgebergte van Nieuw-Guinea , van zijn hand verscheen. In de zomer van 1920 bezocht hij nogmaals Suriname. Pulle had een brede wetenschappelijke belangstelling, maar na enige aarzeling besloot hij zich toch in de Surinaamse flora te specialiseren. Het grootste deel van zijn wetenschappelijke publikaties zou hij hieraan wijden, met als hoogtepunt het door hem opgezette Engelstalige standaardwerk Flora of Surinam , waarvan in 1932 het eerste deel verscheen. Toen Pulle in Utrecht zijn werkzaamheden begon, zag hij zich voor de taak gesteld de plantensystematiek - die daar, evenals aan de overige Nederlandse universiteiten, lange tijd sterk was verwaarloosd - nieuw op te zetten. Naar zijn overtuiging kon dit doel alleen worden bereikt door bekwame botanici op te leiden. Als hoogleraar heeft hij dan ook de voorrang gegeven aan het onderwijs boven het verrichten van eigen onderzoek. Pulle was een goed en gewaardeerd docent. Hij gaf uitstekend college, was toegankelijk voor de studenten en stimuleerde hen op allerlei manieren in hun wetenschappelijke ontwikkeling. Zonder echt een school te hebben gevormd, heeft hij toch velen blijvend voor zijn vak weten te interesseren. Niet allen van zijn in totaal 25 promovendi waren op Pulle's favoriete onderzoeksterrein werkzaam. Uiteraard werden er onder zijn leiding verscheidene dissertaties over de Surinaamse plantenwereld geschreven, maar daarnaast verschenen er ook proefschriften over onderwerpen uit, onder meer, de plantensociologie, de paleobotanie en de flora van Nederlands-Indië. Pulle heeft zich bijzonder ingespannen om de onderwijsfaciliteiten te verbeteren. Daarbij richtte zijn aandacht zich in de eerste plaats op de hoogst noodzakelijke uitbreiding van het Herbarium. Bij de opening van het nieuwe herbariumgebouw in 1938 hield hij een redevoering, waarin hij trots meldde dat sedert zijn aantreden het aantal gedroogde planten dat hier werd bewaard, was verzesvoudigd. Om de studenten in staat te stellen met eigen ogen kennis te nemen van de levende planten was het volgens Pulle zaak de botanische tuin uit te breiden. De mogelijkheid daartoe had zich in 1920 voorgedaan, toen de Utrechtse universiteit door een schenking het Cantonspark in Baarn verwierf. Pulle was hiervan de eerste directeur - in 1925 verhuisde hij met zijn gezin van Utrecht naar Baarn - en hij slaagde erin 'zijn' park tot een systeemtuin te maken, waar generaties biologiestudenten zich in de elementaire taxonomie hebben geoefend. Een onmisbaar hulpmiddel daarbij was Pulles in 1938 gepubliceerde en nadien verschillende malen herdrukte leerboek Compendium van de terminologie, nomenclatuur en systematiek der zaadplanten . In het verlengde van het onderwijs in de botanische tuin stonden de binnen- en buitenlandse excursies. Pulle beschouwde deze een wezenlijk onderdeel van de studie. Aankomende plantkundigen konden zo immers kennis maken met de planten in hun natuurlijke omgeving, terwijl de excursies bovendien het sociale contact bevorderden. Het was een vorm van onderwijs die door Went in Utrecht was geïntroduceerd en door Pulle werd uitgebreid, onder meer door fondsen in het leven te roepen om deelneming door financieel minder draagkrachtige studenten mogelijk te maken. Een niet onaanzienlijk deel van zijn tijd en energie stak Pulle in zijn lidmaatschappen van allerlei commissies, stichtingen en verenigingen. Vooral bij instellingen die het wetenschappelijk onderzoek in de koloniën trachtten te bevorderen, was hij betrokken. Op internationaal vlak beperkte zijn optreden zich hoofdzakelijk tot de commissie voor de nomenclatuur van botanische congressen. De waardering die Pulle onder buitenlandse collega's genoot, kwam onder meer tot uiting in zijn benoeming tot erepresident van het eerste Zuidamerikaanse Botanische Congres in Rio de Janeiro in 1938. Pulle heeft ook enkele bestuurlijke functies binnen de universiteit vervuld. In het academisch jaar 1929/1930 was hij rector magnificus, en in deze hoedanigheid hield hij in 1930 de diesrede, Mensch en natuur , waarin hij een kritische beschouwing gaf over de natuurbescherming. Pulle verdedigde de stelling dat ingrijpen van de mens in de natuurlijke omgeving, bijvoorbeeld door het ontginnen van woeste gronden, niet per definitie mocht worden verworpen, aangezien de natuur ook uit zichzelf veranderde. Het was een redevoering die indertijd veel aandacht in de pers trok. In november 1948 ging Pulle met emeritaat. Een jaar later vertrok hij uit Baarn om zich weer in Utrecht te vestigen, waar hij in 1951 hertrouwde met een 42 jaar jongere vrouw. Vier jaar later overleed hij, na een lang en pijnlijk ziekbed. Met hem ging de man heen die de plantensystematiek tot een zelfstandige discipline aan de Utrechtse universiteit had gemaakt. De nadruk die Pulle legde op tropisch onderzoek, gaf het vak een eigen gezicht. Het is zijn belangrijkste verdienste dat hij een groep botanici heeft opgeleid die zijn idealen en doelstellingen hebben uitgedragen en de plantensystematiek aan andere Nederlandse universiteiten een nieuw aanzien gaven. A: Collectie-A.A. Pulle in het Instituut voor Geschiedenis der Natuurwetenschappen van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Stukken betreffende Pulle in het archief van het college van curatoren van de Rijksuniversiteit te Utrecht in het Rijksarchief te Utrecht. P: Een overzicht van Pulle's voornaamste wetenschappelijke publikaties in Frans A. Stafleu and Richard S. Cowan, Taxonomic literature. A selective guide to botanical publications and collections... IV (2e dr.; Utrecht, 1983) 425-442. L: Herdenkingsartikelen door D.F. van Slooten en C.G.G.J. van Steenis, in Bulletin du Jardin botanique de Buitenzorg , 3e serie, XVI (1939) 103-105 en door J. Lanjouw, in Mededeelingen van het Botanisch Museum en Herbarium van de Rijksuniversiteit te Utrecht (1939) nr. 55. Necrologieën door J. Lanjouw, in Jaarboek der Rijksuniversiteit te Utrecht 1954/1955 ([Utrecht] s.a.) 23-27, idem, in Taxon. Official News Bulletin of the International Association for Plant Taxonomy 4 (1955) 54-57, idem, in West-Indische Gids 36 (1955/1956) 13-17 en door H.J. Lam, in Vakblad voor Biologen 35 (1955) 65-67. I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1184. R.P.W. Visser Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994) Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Elisabeth Kamerling | geb. 22 Juli 1879 overl. 19 MEI 1947 |
Huwelijk: | 27 Dec 1906 | Leeuwarden |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Nora Starke | geb. 1920 overl. 1995 |
Huwelijk: | 11 Apr 1951 | onbekend |