Samuel Senior Coronel
Geslacht: | Man | |
Vader: | Mozes Coronel | |
Moeder: | Clara Pereira | |
Geboren: | 28 Apr 1827 | Amsterdam |
Overleden: | 25 Nov 1892 | Leeuwarden |
Beroep: | arts | |
Aantekeningen: | Coronels vader, die op zijn achttiende in de slag bij Waterloo had gevochten, was directeur van een joods weeshuis en leidde dit op militaire wijze. Coronel groeide op tussen de weeskinderen. Zijn moeder was zachtzinnig en literair geïnteresseerd. In het orthodox-joodse gezin werd de hand gehouden aan reinheid en de joodse spijswetten. Zijn vader bepaalde de studiekeuze van Coronel. Deze studeerde vanaf 1844 medicijnen in Amsterdam aan het Athenaeum Illustre. Daar het Athenaeum geen 'jus promovendi' had zette hij in 1846 zijn studie in Leiden voort, al bleef hij bij zijn ouders wonen. Op 5 maart 1850 promoveerde hij in Leiden op Specimen physiologico-pathologicum inaugurale de somno (Amsterdam 1850) en een jaar later nog eens op stellingen. Twee jaar was hij arts in Zevenhuizen (Z.H.). Daarna kreeg hij in juli 1853 een benoeming als stadsgeneesheer in Middelburg, wat inhield dat hij armendokter was. In 1858 werd hij voorzitter van het Middelburgsch Ziekenfonds. In Middelburg werd hij geconfronteerd met de beperkte mogelijkheden van een curatieve zorg en medicatie. Er heerste een armoede 'zoo intens en op zulk een groote schaal, een armoede, die een ontaardende invloed had op lichaam en geest van groote groepen der bevolking'. De burgemeester van Middelburg lag van de armoede niet wakker. Deze verklaarde in de gemeenteraad dat de statistieken, die grote sterfte onder de armen aantoonden, hem onverschillig lieten. Gezien de overbevolking onder de mindere standen was het beter dat er nog meer stierven. In mei 1855 trouwde Coronel en een van de getuigen was zijn geestverwant en collega J.C. de Man. Het huwelijk werd in de synagoge te Middelburg ingezegend. In november 1855 overleed zijn vrouw aan tuberculose en stond hij alleen. Het gezin van zijn vriend, de predikant-dichter J.J.L. ten Kate, waar hij maanden doorbracht, ving hem op. Hij stortte zich op de studie van sociaal-medische vraagstukken. In de geest van de medische plaatsbeschrijving wijdde hij zijn eerste grote studie aan: Middelburg voorheen en thans. Bijdrage tot de kennis van den voormaligen en tegenwoordigen toestand van het armwezen aldaar (Middelburg 1859). Hij plaatste zich daarmee in de jonge traditie van de sociale geneeskunde. Ging het bij zijn voorgangers om het propageren van gezonde voeding en een gezonder leven, rond 1850 daagde het inzicht dat vooral externe factoren verantwoordelijk waren voor de slechte gezondheid der 'mindere klasse'. Een serie medische plaatsbeschrijvingen gaf hieraan uiting. Hij was overigens ook wat Middelburg aan gaat op dit punt niet de eerste. Zijn collega's A.A. Fokker en J.C. de Man publiceerden drie jaar eerder Proeve eener geneeskundige plaatsbeschrijving van de Stad Middelburg. In zijn tweede studie betrad Coronel wel als eerste in Nederland het terrein der wetenschappelijke arbeidshygiëne. Zijn studie over de katoenwevers op Walcheren in 1860 bevatte nog geen statistisch vergelijkingsmateriaal. Deze beperkte zich, hoe belangrijk ook, tot observaties. In september 1860 kreeg hij op zijn verzoek eervol ontslag om in december in Amsterdam stadsgeneesheer te worden. Hier publiceerde hij het jaar daarop zijn grote boek Gezondheidsleer toegepast op de fabrieksnijverheid. Een handboek voor industriëlen, genees- en staathuishoudkundigen (Haarlem 1861). Dit boek bestreek een breed terrein: beroepsziekten, woningtoestanden, kwaliteit levensmiddelen, ziekenfondsen, kinderarbeid en hygiëne der fabrieken. Zijn inzicht had zich verdiept. Hij zag nu de gezondheidstoestand van de arbeidende klasse als een sociaal-medisch probleem met een geheel eigen karakter. In zijn onderzoek naar de gevolgen van de tapijtindustrie te Hilversum voor de gezondheid der arbeiders baseerde hij zich mede op statistische analyses. Coronel stond vrijwel alleen in zijn streven een sociologie van sterfte- en ziekteverschillen te ontwikkelen. Hij relateerde deze verschillen aan sociale klassen en trachtte op grond van statistieken die een klassespecifieke analyse nog nauwelijks mogelijk maakten, te kwantificeren. Deze werkwijze paste niet in de opzet van de medische plaatsbeschrijving. De enige die in zijn voetsporen trad was de Hilversumse arts H.F. van Hengel, met wie Coronel bevriend was en van wiens gegevens hij gebruik maakte. Coronel beperkte zich niet tot fabrieks- en arbeidshygiëne maar deed ook een uitgebreid onderzoek naar bewaarscholen en streed tegen vrouwen- en kinderarbeid. In deze bloeitijd van het liberalisme had zijn werk weinig of geen politiek effect. De grote betekenis van zijn sociaal-medisch onderzoek was, dat hij alles ter plaatse nauwkeurig onderzocht. 'Geen krot zo smerig, of Coronel kroop erin om er zijn aantekeningen te maken... niets van het milieu waarin de arbeiders of de kinderen moesten leven ontging daarbij zijn aandacht'. In 1863 bezocht hij in Amsterdam de helft van de ruim tweehonderd kinderbewaarplaatsen die particulieren op commerciële basis dreven. Meer dan eens 'kwam hij ziek thuis na het bezoeken van deze inrichtingen, waarin hij het soms niet langer dan 10 minuten kon uithouden zonder duizelig te worden', aldus J.A. Verdoorn. Soms moest hij thuiskomend van een bewaarschoolinspectie zich eerst van het meegebrachte ongedierte ontdoen. Deze meestal in kelders gevestigde 'matressenschooltjes' betitelde Coronel als 'holen van mensenverdierlijking' en 'afschuwelijke spelonken'; 'volledige afwezigheid van hygiënische voorzieningen, geen licht en geen lucht, een doordringende stank door de opeengepakte kindermassa's, was regel'. Op de meeste christelijke bewaarplaatsen trof hij nog erbarmelijker toestanden aan. Met de hem kenmerkende precisie legde hij alle details vast in zijn driedelige werk De bewaarschool. Haar verleden, tegenwoordige toestand en hare toekomst (Amsterdam 1864). Met zijn werk schrikte Coronel de burgerij uit haar rust op en deze nam hem dat niet in dank af. Toch bleef hij, hoewel hij een wetenschappelijk onderzoeker en een sociaal bewogen mens was, een liberaal. Van sociale conflicten moest hij niets weten. Voor de socialistische arbeidersbeweging, die naar zijn mening onrust zaaide en ontevredenheid kweekte, had hij geen enkele sympathie. Wel had hij contact met het Algemeen Nederlandsch Werklieden Verbond. Hij wilde het streven naar economische welvaart verzoenen met sociale rechtvaardigheid. In een uitvoerig opstel 'Kapitaal en Arbeid' beschreef hij hoe de sociaal voelende fabrikant J.C. van Marken deze beide wist te verzoenen. De sociale misstanden die Coronel aan het licht bracht, ondermijnden evenwel zijn geloof in de onfeilbaarheid van het liberale vrijheidsbeginsel. Zijn scherpe kritiek op de misstanden maakte hem in regeringskringen en ook bij de Amsterdamse burgerij niet geliefd. Hij was echter te integer om de waarheid geweld aan te doen. Op dat punt wilde hij van geen compromis weten. Van de door J.R. Thorbecke in 1863 ingestelde staatscommissie tot onderzoek naar de kinderarbeid maakte hij geen deel uit, hoewel hij onder de medici hiervoor de meest aangewezen persoon was. Coronel voelde zich wel degelijk gepasseerd. In 1871 sprak hij voor de Vereeniging voor de Statistiek over de wenselijkheid van een verbod op kinderarbeid. Hierbij was Sam van Houten aanwezig. In de Tweede Kamer bracht Van Houten het probleem van de kinderarbeid onder de aandacht en baseerde zich daarbij vooral op Coronel. Op de wet op de kinderarbeid van Van Houten, die in 1874 aangenomen werd, had Coronel echter scherpe kritiek: 'Als voor de controle geen speciale ambtenaren aangewezen werden, ontbraken de grondpijlers. Voor willekeur en ontduiking zou de deur wijd opengezet worden', aldus J.C. Vleggeert. Een hoogleraarschap zat er voor Coronel niet in. Hij werd zelfs op grond van klachten en geruchten als medicus in opspraak gebracht. Hij hield de eer aan zichzelf en vroeg in 1866 ontslag als gemeentearts te Amsterdam. In 1867 verhuisde hij naar Leeuwarden, omdat de minister hem benoemd had tot secretaris van de Geneeskundige Raad van Friesland. Hij bleef dit tot 1890. Deze provinciale raden waren op grond van de wet op het Geneeskundig Staatstoezicht in 1865 ingesteld. In Leeuwarden vond hij een tweede echtgenote, met wie hij een gezin stichtte. Hoewel Coronel een strenge vader was, heerste er in het gezin een goede sfeer. Hij leefde intens met zijn kinderen mee. Voor een feestavond van de lagere school van zijn dochter schreef hij een toneelstukje. Naast zijn overheidsfunctie bleef Coronel publiceren op het terrein van de sociale geneeskunde en stelling nemen tegen het passieve overheidsbeleid. In een artikel in De Economist van 1876 eiste hij door de medische politie te controleren wettelijke verbodsbepalingen met betrekking tot de fabrieksarbeid, ingeval op de humaniteit van ouders en ondernemers niet viel te rekenen. Tot de nieuwe generatie van sociale medici behoorde behalve Coronel ook L. Ali Cohen. Voor diens Handboek der openbare gezondheidsregeling (1872) schreef hij twee hoofdstukken. Verder schreef hij buitenlandse overzichten voor de Leeuwarder Courant en voor diverse andere periodieken over uiteenlopende onderwerpen. Op 17 januari 1869 bekroonde de Société internationale d'économie sociale te Parijs zijn werk met de eerste prijs. Een Nederlandse onderscheiding of enig ander eerbewijs is hem nimmer ten deel gevallen. In de filosofie van Baruch de Spinoza vond hij geestelijk steun. Hij wijdde in 1871 aan de grote denker, wiens leer in deze jaren herontdekt werd, een boek: Baruch d' Espinoza in de lijst van zijn tijd (Zaltbommel 1871). Het boekje beleefde ook een Duitse vertaling. Hoezeer Coronel zich concentreerde op de preventie van lichamelijke ziekten, centraal stond voor hem een hoogstaand zedelijk leven. Hiervan getuigt zijn moralistische verhandeling De Wittebroodsweken. Hygiënische wenken voor verloofden en jongehuwden (Amsterdam 1889). Het gaat uitsluitend om geestelijke hygiëne. Na de dood van zijn vrouw in oktober 1887 vereenzaamde hij, ook omdat hij steeds dover werd en zijn gezichtsvermogen achteruit ging. Hij sloot zich op in zijn studeerkamer. Zijn autobiografie 'Een worstelstrijd van veertig jaar' bleef onvoltooid. Publicaties: De scarlatina epidemie in Zeeland in 1857, 1858 en 1859 (Middelburg 1860); 'De ziekten der calicot-wevers' in: Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 4 (1860) 497-506; 'Een beroep op de goede gezindheid der Industrieelen in Nederland' in: Schat der Gezondheid, 4 (1861) 13-19; 'De Hilversumsche industrie. Een hygiënisch-sociale studie' in: Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 6 (1862) 433-447; 'De bevolking van Hilversum in verband tot hare industrie: eene statistische studie' in: Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 6 (1862) 651-664; 'De ligchamelijke ontwikkeling in verband tot den maatschappelijken toestand en den arbeid der kinderen' in: Schat der gezondheid, 5 (1862) 193-206; Schetsen uit het Markersche volksleven (Amsterdam 1862); 'In 't Gooi' in: De Gids, 1863, I, 435 e.v., II, 46 e.v.; De toestand der kinderen in onze fabrieken en het gewigt eener regeling van hunnen arbeid (Haarlem 1863); 'De Leidsche wolfabrieken en haar invloed op de gezondheid der arbeiders' in: Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 8 (1864) 225-239; 'Iets over het verschil in levensverhoudingen tusschen Joden en Christenen' in: Schat der Gezondheid, 7 (1864), 372 e.v.; 'De diamantwerkers te Amsterdam. Eene hygiënische studie' in: Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 8 (1864) 633-650; Het gildewezen in Friesland (Leeuwarden 1868); Leven en gezond zijn. Een leesboek voor de hoogste klasse der lagere school (Haarlem 1869); 'Een blik op de maatschappelijke en staatkundige ontwikkeling der arbeidende klasse in Engeland' in: De Gids, 1869, II, 473-528; (met D. Lubach) De opvoeding van den mensch van zijne kindsheid tot den volwassen leeftijd. Eene handleiding voor ouders en onderwijzers (Haarlem 1870); Dagboek voor moeders (Schiedam 1871; naar J.B. Fonssagrives); P. Niemeyer, Handboek der theoretische en klinische percussie en auscultatie (Tiel 1871; vertaling); 'De zorg voor gezonde woningen', 'De zorg voor de gezondheid bij de verschillende beroepen' in: L. Ali Cohen (red.), Handboek der openbare gezondheidsregeling en der geneeskundige politie, met het oog op de behoeften en de wetgeving van Nederland (Groningen 1872); De waarde van goed voedsel (Leiden 1872); Practische handleiding voor ziekenverpleging (Schiedam 1874); De eerste moederplichten en de eerste kinderverpleging (Den Haag 1875; naar F.A. von Ammon); 'Het Gooi als herstellingsoord' in: De Gids, 1876, II, 129-152; 'De volksvoeding in Friesland' in: Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, 1876/II, 103-129 [bewerking van: C. Reclam]; Handboek der openbare gezondheidsregeling (Den Haag 1877; naar A. Geigel); 'De Floralia's in Nederland' in: Vragen des tijds, 1877, I, 277-296; Herinneringen aan de historische tentoonstelling van Friesland (Leeuwarden 1878); Kinderarbeid (Culemborg 1878); Levensregelen. Ernst en luim uit de gezondheidsleer (Nijmegen 1878; naar C. Reclam); De tien geboden der gezondheidsleer (Nijmegen 1879); Gezondheidsleer voor ontwikkelden van alle standen (Den Bosch 1879; naar F. Erismann); 'Het geneeskundig staatstoezicht in Nederland' in: Vragen des tijds, 1879, I, 339-372); Engelands grootheid op handels- en nijverheidsgebied. Schetsen van een reis door Engelands handels- en nijverheidsgebied (Den Haag 1881; naar K. von Scherzer); De gezondheidsleer der school en van het schoolkind (Den Haag 1881); Het wetsontwerp op den kinderarbeid aan de practische eisen getoetst (z.pl. 1882); Bloemen uit onzen hygienischen hof aangeboden aan de Nederlandsche vrouwen (Rotterdam 1883); 'Kapitaal en arbeid' in: Vragen des tijds, 1883; De goede raadgever in gezonde en in zieke dagen. Gids voor allen die prijs stellen op het behoud hunner gezondheid (Rotterdam 1884); De gezondheid en de schoonheid der vrouw (Rotterdam 1884); Grondbeginselen der ontleed- en natuurkunde van den mensch in verband met de ontwikkeling van het kind (Culemborg 1885); Het verleden en de toekomst van het geneeskundig staatstoezicht (Haarlem 1886); De beteekenis van Jaegers wolregime en wolkleeding voor de gezondheid (Leeuwarden 1886); Ons wonderschoone huis en hoe het in stand te houden (Amsterdam 1887, herdruk Amsterdam 1892); Ontsmettingsovens. Een eisch van onzen tijd (Leeuwarden 1887); 'Het verleden en de toekomst van het geneeskundig staatstoezicht' in: Vragen des tijds, 1887, I, 1-38; Het zuigelingsleven. Wenken en raadgevingen voor moeders en verpleegsters (Amsterdam 1888); De normaal ondergoederen van Jansen en Tilanus (Amsterdam 1889); 'Gezondheids- en vacantiekolonies' in: Vragen des tijds, 1890, II, 175-208; 'De eerste verslagen der inspecteurs van den arbeid' in: Vragen des tijds, 1892, I, 345-380; Atlas der in- en uitwendige deelen van het menschelijk lichaam (Amsterdam z.j.); De bloedsomloop en de spijsvertering van den mensch (Amsterdam z.j.); volledige bibliografie in: A.H. Bergink, Samuel Senior Coronel. Zijn betekenis voor de sociale geneeskunde in Nederland (Assen 1960) 75-223. Literatuur: S. Thomas, 'Coronel (Samuel Senior)' in: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek IV (Leiden 1918) 459-460; W.N. Schilstra, Vrouwenarbeid in landbouw en industrie in Nederland in de tweede helft der 19e eeuw (Amsterdam 1940; herdruk Nijmegen 1976); A.H. Bergink, Samuel Senior Coronel. Zijn betekenis voor de sociale geneeskunde in Nederland (Assen 1960); J.C. Vleggeert, Kinderarbeid in Nederland 1500-1874. Van berusting tot beperking (Amsterdam 1964); J.A. Verdoorn, Volksgezondheid en sociale ontwikkeling. Beschouwingen over het gezondheidswezen te Amsterdam in de 19e eeuw (Utrecht 1965; herdruk Nijmegen 1981); A.H. Bergink, 'Samuël Senior Coronel. Zijn strijd voor de afschaffing van de kinderarbeid in Nederland' in: Sociaal Maandblad Arbeid, 22 (1967) 11, 754-762; H.J. Biemond-Kam, 'Samuel Senior Coronel, 1827-1892. Een sociaal bewogen mens' in: Ons Amsterdam, 24 (1972), nr. 12, 366-370; E.S. Houwaart, De Hygiënisten. Artsen, staat & volksgezondheid in Nederland 1840-1890 (Groningen 1991); P.P. de Baar, 'Samuel Coronel: pionier der sociale geneeskunde' in: AMC Magazine, september 1993, 20-21. Portret: Samuel Senior Coronel, uit: A.H. Bergink, Samuel Senior Coronel. Zijn betekenis voor de sociale geneeskunde in Nederland (Assen 1960) Auteur: Ger Harmsen Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 7 (1998), p. 33-38 Laatst gewijzigd: 00-00-1998 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Henriëtta Vos | geb. 15 Jan 1837 overl. 31 OKT 1887 |
Huwelijk: | 25 MEI 1868 | Leiden |
Kinderen: | ||
Clara Geertruida Coronel | geb. 17 Nov 1876 |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Sarah Eliza Leveij | geb. 1829 overl. 5 Nov 1855 |
Huwelijk: | 21 MEI 1855 | Amsterdam |