David Cohen
Geslacht: | Man | |
Vader: | Hartog Cohen | |
Moeder: | Rebecca van Essen | |
Geboren: | 31 Dec 1882 | Deventer |
Overleden: | 3 Sept 1967 | Amsterdam |
Aantekeningen: | David Cohen (1882-1967) werd op 31 december 1882 in Deventer geboren als eerste kind van de koopman, makelaar en taxateur Hartog (Herman) Cohen en diens vrouw Rebecca van Essen. Na David zouden er nog drie broers en een zuster geboren worden. David groeide op in zijn geboortestad Deventer en bezocht daar de lagere school, de joodse godsdienstschool en het gymnasium. Op zijn twintigste richtte hij in diezelfde plaats een organisatie op voor hulp aan Oost-Duitse emigranten. Deze kwamen als vluchteling uit Polen en Rusland en wilden vaak naar de Verenigde Staten. David studeerde aan de universiteiten van Leipzig, Göttingen en Leiden en in 1912 promoveerde hij in laatstgenoemde plaats op het onderwerp 'de joodse geschiedenis in de Hellinistische tijd'. Twee jaar voor zijn promotie was hij leraar geworden aan het Nederlands Lyceum in Den Haag. Zijn belangstelling ging naast egyptologie vooral uit naar de papyrologie. Een vak waarvoor hij in 1922 als privaatdocent werd aangenomen aan de Universiteit van Leiden. Twee jaar later werd hij benoemd tot bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de Hellinistische tijd en weer twee jaar daarna volgde hij professor Boissevain op als gewoon hoogleraar in de Oude Geschiedenis en de Griekse en Romeinse antiquiteiten aan de Universiteit van Amsterdam. Hij was lid van verschillende joodse besturen, organisaties, commissies en comite's. Zo was hij bijvoorbeeld lid van de Permanente Commissie van het Nederlands Israelietisch Kerkgenootschap, bestuurslid van het Genootschap voor Joodse Wetenschap en curator van het Nederlands Israelietisch Seminarium. Vanaf zijn jeugd was Cohen zionist en lid van de Nederlandse Zionistische Studenten Organisatie (NZSO). Later werd hij lid van de Nederlandse Zionisten Bond (NZB). Het zionisme werd in ons land fel bestreden door de rabbijnen, die het een anti-joodse stroming vonden. Slechts een klein aantal intellectuelen voelde zich erdoor aangetrokken. Tot dit kleine aantal intellectuelen behoorden naast David Cohen mensen als Fritz Bernstein, Jacobus Kann, Abel Herzberg, Henri en Karel Edersheim en Nehemia De Lieme. In het Nieuw Israelietisch Weekblad (NIW) werd het zionisme aanvankelijk verguisd. Maar door de ontwikkelingen in nazi-Duitsland en vooral na de Kristallnacht van 1938, werd het NIW uiteindelijk een voorstander van het zionisme. David Cohen maakte deze kentering mee als lid van de NZB. Hij heeft zich 25 jaar lang voor het zionisme ingezet . Ook zette hij zich in voor de Commissie voor Bijzondere Joodse Belangen, waarvan hij secretaris was. Abraham Asscher was voorzitter van deze Commissie en samen waarschuwden zij tegen het gevaar van het nationaal-socialisme. Asscher en Cohen vormden een perfect bondgenootschap. Asscher richtte zich op 'de gewone man', bij voorkeur in grote menigten terwijl Cohen zich concentreerde op een kleine elitaire bovenlaag. Van 1933 tot 1940 hebben zij zich volledig ingezet voor het filantropische werk van de Commissie. In 1941 werden Cohen en Asscher door de Duitsers benoemd tot voorzitters van de Joodse Raad, waarmee ze uiteindelijk meedraaiden in het vernietigingsapparaat van de bezetter. Beiden overleefden de oorlog en in 1945 keerde Cohen naar Nederland terug uit het concentratiekamp Theresienstadt. De Joodse Ereraad bevond Cohen medeplichtig aan wat gebeurd was met Nederlandse joden en hij kreeg net als Asscher een verbod om nog joodse functies of ambten te vervullen. Ondanks het feit dat Cohen in de periode voor de oorlog veel goed werk heeft gedaan voor de joden, met name voor de joodse vluchtelingen, is hem toch altijd het voorzitterschap van de Joodse Raad tijdens de oorlog verweten. Hij overleed in 1967 op 84-jarige leeftijd. |