Frederik Kuiper
Geslacht: | Man | |
Vader: | Abraham Kornelis Kuiper | |
Moeder: | Henrietta Sophia Muller | |
Geboren: | 7 Dec 1898 | Warga |
Overleden: | 7 MRT 1974 | Krommenie |
Religie: | Doopsgezind | |
Beroep: | predikant | |
Aantekeningen: | Frits Kuiper groeide vanaf 1901 op in Amsterdam, waar zijn vader doopsgezind predikant was, zoals zijn grootvader dat eerder was geweest. Na het eindexamen gymnasium ging hij in 1918 aan de Universiteit van Amsterdam theologie studeren. Belangrijker dan het onderwijs aan theologische faculteit en doopsgezind seminarie was voor hem zijn activiteit in de Nederlandsche Christen-Studenten Vereeniging (NCSV) en de internationale contacten die deze meebracht. In de NCSV leerde Kuiper onder anderen H. Kraemer, M. van Rhijn, N. Stufkens en K.H. Miskotte kennen. In het kader van de hulpverlening door de World Student Christian Federation aan de Russische studenten na burgeroorlog en hongersnood verbleef hij van november 1922 tot juni 1924 te Kazan, met een onderbreking in 1923. In september van het laatstgenoemde jaar sloot hij zijn studie af met het proponentsexamen. Na terugkeer in Nederland werd Kuiper predikant te Amersfoort. Vanuit deze stad volgde hij in de cursus 1924/1925 aan de Leidse universiteit de colleges van K.H. Roessingh, hoogleraar in de godsdienstfilosofie, door wie hij de betekenis van Karl Barth leerde zien. Na Roessinghs vroege dood bezocht hij in 1926 en 1927 Barth, die toen in Münster doceerde. Geheel in de lijn van deze Duitse theoloog zocht Kuiper het uitgangspunt voor zijn prediking niet in het gevoelsleven van de religieuze mens, maar in het evangelie dat verkondigd wordt. Zonder de erkenning dat het geloof een gave is, was volgens hem geen waarachtig religieus leven mogelijk. Als voorzitter van de Arbeidsgroep van Doopsgezinden tegen den Krijgsdienst probeerde Kuiper de op de achtergrond geraakte antimilitaristische traditie van de doopsgezinden nieuw leven in te blazen. Tijdens zijn verblijf in de Sovjetunie was hem 'de noodzakelijkheid van een positieve houding ten opzichte van de socialistische beweging' (Christen en socialist , 15) duidelijk geworden. Tot deze socialistische beweging rekende Kuiper dus ook het Russische communisme. Kritiek hierop was noodzakelijk, maar de christen diende die niet van buitenaf te geven, maar van binnenuit. Zijn bezwaren tegen de historisch-materialistische grondslag van het socialisme deden Kuiper nog lang aarzelen, maar in 1925 trad hij toe tot de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Het voorbeeld van Barth en het andere socialisme van Hendrik de Man hadden grote invloed op deze beslissing. Weldra werd Kuiper voorzitter van het comité Socialisme en Kerk. Enige artikelen en preken bundelde hij in 1933 onder de titel Christen en socialist . Nu hij eenmaal gekozen had, was er voor hem geen twijfel meer mogelijk: het socialisme was de weg naar een rechtvaardige samenleving en de vrijwording van het proletariaat. Voor christenen was het onder de toenmalige omstandigheden ' plicht ... ja roeping van Gods wege, om den strijd der Sociaal Democratie mede te strijden ... als kameraden in volledige solidariteit met en in de partij' (Christen en socialist , 65). Een opponent die, verbijsterd door de verwarring van recht en onrecht in deze wereld, verbaasd was over deze ongenuanceerde houding vond geen begrip bij Kuiper, 'want terwijl velen het spoor bijster schijnen te wezen, zien wij althans duidelijk de richting, waarin wij te gaan hebben'. 'Alleen door strijd voor het Socialisme kan thans de Christen toonen, dat hij waarlijk gerechtigheid wil' (ibidem , 124). In 1936 bezocht Kuiper Rusland opnieuw; een jaar later publiceerde hij Sovjet-Rusland en het Christendom . Evenals tijdens zijn vorige verblijf zag Kuiper nu de moeilijke positie van de kerk, maar toch meende hij dat Lenins greep naar de macht juist was geweest. 'Wanneer men de Marxistische maatschappij-beschouwing in hoofdzaak als juist meent te moeten erkennen - en ik meen, dat daaraan niet te ontkomen valt - dan moet men ook toegeven, dat in Rusland de revolutie onvermijdelijk was' (ibidem , 92). De moeilijke positie van de kerk aldaar weet hij aan de nauwe verbinding tussen haar en de staat. Voor hem als doopsgezinde was dit een gruwel, zeker de verbinding van de Russische kerk met de tsaren. De toekomst van het christendom in Rusland zou in hoofdzaak afhangen 'van de vraag, hoe de Christenheid in de gehele wereld zich tegenover het Communisme zal gaan verhouden' (ibidem , 68). Toen hij Sovjet-Rusland en het Christendom schreef, stond Kuiper al niet meer in Amersfoort. In 1928 had hij een beroep aangenomen naar Krommenie en Wormerveer-Jisp, in de door industrie beheerste Zaanstreek. Vandaar vertrok hij in 1932 naar Alkmaar. De inzichten die Kuiper in deze eerste helft van zijn leven had ontwikkeld, vatte hij in 1941 samen in De gemeente in de wereld , een 'inleidende oriëntering in de geloofsleer', zoals hij het noemde. In de winter van 1942/1943 betrok H.M. van Randwijk Kuiper bij het illegale werk van de groep Vrij Nederland . Na de oorlog werd hij studieleider van het vormingscentrum van Vrij Nederland in Amsterdam. Van 1947 tot zijn emeritaat in 1963 was hij weer predikant, nu te Amsterdam. Na de bevrijding werd Kuiper niet opnieuw lid van een partij, omdat hij geen mogelijkheid zag 'daarmee de zo noodzakelijke éénheid van de socialistische beweging in de gehele wereld te bevorderen' (Met de gemeente de wereld in , 24). Kuiper had van zijn jeugd af talrijke, soms zeer intensieve, contacten met joden gehad. In 1939 noemde hij de jood in de eerste plaats 'een deelgenoot van de belofte welke God aan zijn uitverkoren Volk geschonken heeft' (Doopsgezind Jaarboekje 39 (1939) 41). De oprichting van de staat Israël zag hij in dit licht. Reeds in mei 1948 voltooide hij voor Wending een artikel 'De staat Israël'. Ondanks de juridische problemen diende de kerk op grond van het getuigenis van de bijbel de zaak van Israël te steunen. 'De waarde van de Zionistische beweging berust dus op het feit, dat zij aansluit bij Gods keuze', schreef hij in 1951 in Israël en de Gojiem (165). In 1953 leerde Kuiper door de geschriften van de joodse geleerde Franz Rosenzweig het Oude Testament met nieuwe ogen lezen. Gods verbond met Israël en zijn beloften aan Israël kwamen nu steeds meer in het centrum van zijn denken te staan. In deze geest gaf hij in Leven uit de hoop uit 1958 een nieuwe 'verantwoording van bijbels geloof'. Het evangelie betekent dat de belofte voor Israël ook bestemd is voor de niet-joodse mens en dat dus alle volken uit de daardoor gewekte hoop mogen leven. Deze concentratie op Gods beloften aan Israël betekende niet dat Kuiper zijn oude opvattingen verloochende. Integendeel, de socialistische vrijheidsbeweging zag hij in de lijn van het historische jodendom. Aan het einde van zijn leven, in 1974, schreef hij Een klein drieluik van onze bevrijding. De gestalten van Barth, Rosenzweig, Lenin samen uitgebeeld . Deze drie figuren wezen zijns inziens naar onze taak: 'voortzetting van Lenins werk in gehoorzaamheid aan Mozes en de Profeten in overtuiging dat de dagen van de Messias begonnen zijn' (ibidem , 128). Kort voor zijn dood was Kuiper nog betrokken bij de oprichting van Christenen voor het Socialisme en van de Doopsgezinde Vredesgemeente in Nederland. Na zijn emeritaat was Kuiper in 1964 en 1965 werkzaam als docent aan het Seminario Evangelico Menonita te Montevideo in Uraguay. In 1969 publiceerde hij zijn 'herinneringen van een theoloog' onder de titel Met de gemeente de wereld in (1914-1969). Vijf jaar later kwam hij om bij een verkeersongeluk in zijn woonplaats Krommenie. Daarmee kwam een einde aan het leven van een man die door zijn openheid voor nieuwe ideeën, zijn uitgesproken opvattingen en zijn grote activiteit een inspiratiebron was voor een kleine kring, die hem op handen droeg. Archief-F. Kuiper in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. Bibliografie in het in de tekst genoemde Een klein drieluik van onze bevrijding , 138-139 en in Doopsgezind Jaarboekje (1975) 11-12. G. van Roon, Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941 (Utrecht, 1973); H.D. Woelinga, 'De theologie van Frits Kuiper', in Doopsgezinde Bijdragen , Nieuwe reeks 3 (1977) 21-32; M. Jansen, 'Frits Kuiper in Kazan. Hulp aan hongerende studenten, 1922-1924', in Rusland in Nederlandse ogen . Onder red. van Bruno Naarden [e.a.] (Amsterdam, 1986) 187-212: D. Nijman-Boelhouwer, Ds. Frits Kuiper, uitzicht op een messiaans communisme [Gestencilde uitgave Ds. Frits Kuiper-Stichting] (Oosterbeek, 1987); Gerard Mulder en Paul Koedijk, H.M. van Randwijk. Een biografie (Amsterdam, 1988). J.J. Woltjer Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994) Laatst gewijzigd op 05-09-2003 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Maaike Anna Heuvelink | geb. 1901 |
Huwelijk: | 17 Nov 1927 | Amersfoort |