Johan Arthur Kool
Geslacht: | Man | |
Vader: | Aart Kool | |
Moeder: | Maria Amalia Schlander | |
Geboren: | 3 MRT 1816 | Dantzig |
Overleden: | 4 Juni 1873 | Den Haag |
Beroep: | spoorwegingenieur | |
Aantekeningen: | KOOL (Johan Arthur), geb. te Danzig (van welke plaats zijne moeder afkomstig was) 3 Maart 1816, overl. te 's Gravenhage 4 Juni 1873, was de zoon van A. Kool, kolonel der genie en M.A. Schlander. Hij bracht zijne eerste levensjaren door te Luxemburg, in welke toen duitsche bondsvesting zijn vader gedetacheerd was van 1817 tot 1829. Deze omstandigheid was oorzaak, dat Kool de duitsche taal volkomen meester was, hetgeen hem in zijn verdere loopbaan zeer te stade is gekomen. Op 6 Dec. 1830 werd Kool aangesteld tot cadet der infanterie aan de K.M.A. te Breda, aan welke inrichting echter de lessen, in verband met de uitgebroken belgische revolutie, waren geschorst. Op verzoek zijns vaders, toen majoor eerstaanwezend ingenieur van de in staat van beleg verkeerende vesting Bergen op Zoom, was hij als cadet werkzaam op diens bureau. In Aug. 1832 werd Kool na vergelijkend examen als cadet overgeplaatst bij het wapen der genie, waarvoor, zooals toen werd bepaald, de studiën voorloopig zouden plaats hebben aan het Instituut der Marine te Medemblik. Na voltooiing zijner studiën aldaar werd hij, als de eerste zijner klasse, met 6 anderen op 3 Oct. 1836 aangesteld tot 2en luitenant der genie. Hij kwam in garnizoen te Breda, van waar hij in 1839 werd overgeplaatst naar Maastricht. 3 Nov. 1843 werd hij bevorderd tot 1en luitenant. 15 Nov. 1845 werd hij door de maatschappij voor den aanleg van een spoorweg tusschen Aken en Maastricht, na bekomen militair verlof, aangesteld tot ingenieur en meer hepaaldelijk belast met den bouw van het gedeelte van den spoorweg op nederlandsch gebied. In Pruisen maakte men bezwaar tegen het verleenen van de bevoegdheid om aldaar bouwwerken uit te voeren zonder de desbetreffende examens in dat land te hebben afgelegd. Zijne bemoeiingen voor het gedeelte van den bouw in Pruisen hadden dus geen officieel karakter. In verband met financieele moeilijkheden werd de bouw van den spoorweg vertraagd, zoodat de opening eerst in Oct. 1853 kon plaats hebben. Gedurende al dien tijd had Kool als officier verlof of was hij op nonactiviteit. Voor den bouw van den spoorweg waren, wegens het heuvelachtig terrein in Zuid-Limburg, vrij belangrijke grondverplaatsingen noodig, terwijl een groot aantal kleine kunstwerken moest worden gemaakt. Daarmede doorliep Kool een leerschool, waarvan hij groot nut heeft getrokken voor zijn verdere loopbaan. Op 1 Nov. 1853 trad hij weder in actieven dienst als officier der genie, met Maastricht als garnizoensplaats. Inmiddels was in Juni van dat jaar door de Aken-Maastrichtsche spoorwegmaatschappij besloten tot het doortrekken van den spoorweg naar Hasselt, tot het verkrijgen van aansluiting aan het belgische spoorwegnet. Toen de daarvoor noodige vergunningen van de regeeringen waren verkregen, verzocht Kool ontslag uit den militairen dienst, hetwelk hem op 18 Aug. 1854 eervol werd verleend, en trad hij definitief, onder den titel van hoofdingenieur, bij de spoorwegmaatschappij in dienst. Het belangrijkste kunstwerk, dat voor de lijn Maastricht-Hasselt moest worden gemaakt, was de spoorwegbrug over de Maas even benoorden Maastricht. Kool was zoodoende de eerste nederlandsche ingenieur, die een spoorwegbrug van gewalst ijzer had te ontwerpen en uit te voeren. (Zie over dezen brug C. Driessen in de Ingenieur, 8 Oct. 1904). De bouw van den spoorweg Maastricht-Hasselt leverde overigens geene belangrijke bijzonderheden op. Hij had met voortvarendheid plaats, zoodat de spoorweg reeds 1 Oct. 1856 werd ingewijd. Kool bleef in dienst bij de Aken-Maastrichtsche spoorwegmaatschappij, welke ook den reeds bestaanden spoorweg Hasselt-Landen van den belgischen staat in exploitatie overnam. Toen de wet betreffende den aanleg van spoorwegen door den nederlandschen staat was tot stand gekomen, werd Kool met ingang van 1 Oct. 1860 benoemd tot eerstaanwezend ingenieur, ter standplaats Maastricht, voor de lijn Maastricht-Venlo. Bij den aanleg van dezen spoorweg had men te kampen met hevige aardschuivingen nabij Elsloo, in verband met ondergrondsche waterloopen. De baan moest aldaar worden aangelegd in de westelijke bergglooiingen beoosten de Maas. In de lijn Maastricht-Venlo kwamen behalve de brug over de Maas te Venlo geene kunstwerken van bijzondere beteekenis voor. De aanleg was in vollen gang in den herfst van 1863, toen Kool werd bevorderd tot ingenieur in algemeenen dienst bij den aanleg der staatsspoorwegen, ter standplaats 's Gravenhage, ter vervanging van J.G.W. Fijnje. Hij werd toen belast met de algemeene leiding van den bouw der zuiderlijnen. Hem werd in 1867 de titel verleend van hoofdingenieur bij de staatsspoorwegen. Toen de aanleg der staatsspoorwegen enkele jaren in gang was, bleek meer en meer de wenschelijkheid van den bouw van eene brug over het Hollandsch Diep bij Moerdijk. In het begin van 1866 werd door den minister Thorbecke eene commissie benoemd om in zake den overtocht van het Hollandsch Diep voorstellen te doen. Deze commissie bestond uit Kool, zijn ambtgenoot Waldorp en de eerstaanwezende ingenieurs van den Bergh en Michaëlis; zij kwamen na onderzoek van de vraag, of ook met stoomvlotten in de gemeenschap over het Hollandsch Diep ware te voorzien, tot het besluit, dat in alle opzichten, ook ten aanzien van de uitgaven in verband met exploitatie, de bouw van eene brug raadzaam was. Die bouw werd dan ook aan de volksvertegenwoordiging voorgesteld en bij de wet van 6 Juli 1867 bepaald. De uitvoering geschiedde onder de leiding van de vermelde commissie en onder het dagelijksch toezicht van van den Bergh. Onder anderen is van Kool persoonlijk afkomstig de gebezigde wijze van fundeeren van brugpijlers, ingeval de rivierbodem met naast onderliggende lagen niet stevig genoeg is om de pijlers daarop te doen dragen en er alzoo onderheiing van de pijlers noodig is, zooals het geval bleek te zijn voor de bruggen bij Rotterdam, bij Dordrecht, en over het Hollandsch Diep. Bij de eerst- en laatstvermelde bruggen is voor enkele pijlers (voor het eerst in Nederland) de pneumatische fundeeringswijze toegepast, waar de onderliggende vaste zandlagen te diep waren gelegen om heipalen te kunnen bezigen. Toen met ingang van 1 Jan. 1872 aan zijn ambtgenoot Waldorp verlof uit 's rijks dienst werd verleend, naderde het in 1860 aangenomen spoorwegnet zijne voltooiing en werd Kool tevens belast met de leiding betreffende de noorderlijnen; de voornaamste hierbij nog te verrichten werkzaamheden betroffen de voortzetting van de werken voor den spoorweg benoorden Amsterdam door het IJ. Kool is mede werkzaam geweest in het belang onzer koloniën. Vanwege den minister de Waal werd in 1869 door hem met den toenmaligen hoogleeraar aan de Polytechnische school te Delft, N.H. Henket, een onderzoek ingesteld, in hoever een smalle spoorwijdte van 1 à 1.10 M. voor de behoeften van vervoer op Java toe te passen en uit een economisch oogpunt aan te bevelen zoude zijn. Het daarvoor opgemaakt verslag, waarvoor een uitgebreide studie noodig was, meer bepaaldelijk om de bezuinigingen te becijferen, welke door den aanleg van smal spoor in bergachtige terreinen konden worden verkregen, heeft bij de keuze van de spoorwijdte der na dien tijd gemaakte spoorwegen in Nederlandsch-Indië grooten invloed uitgeoefend. Mede werd door den minister de Waal in 1870 aan Kool en den ingenieur van den Waterstaat in Nederlandsch-Indië, P.J. Siedenburg, opgedragen, een onderzoek in te stellen naar eene bij Brighton gemaakte transport-kabellijn (wire-tramway), welke gemaakt was als proef van eene uitvinding voor dit goedkoop transportmiddel, waarvoor in Engeland en andere landen patent was genomen. In Juni 1870 werd Kool tot lid van het bestuur van het Kon. Inst. van Ingenieurs gekozen. Hij bleef dit tot zijn overlijden. In 1872 werd hij door een slepende ziekte (algemeene slijmvliesontsteking) aangetast, waarvoor vergeefs in de badplaats Ems genezing werd gezocht. Zijn toestand ging gaandeweg achteruit en hij overleed na een jaar lijden. Kool was een groot liefhebber van muziek en een goed pianospeler, hij componeerde zelf wel pianomuziek en liederen. Hij huwde in 1840 C.J. van der Hoeven, die in 1856 overleed en bij wie hij 4 kinderen had. Kool had een hooggaand gevoel van plichtsbesef en vorderde ook strenge plichtsbetrachting van zijne ondergeschikten, doch tevens was hij iemand van zeldzame vriendelijkheid en hulpvaardigheid, hetgeen wordt gememoreerd in eene levensbeschrijving van J.H. Nivel in de Ingenieur van 3 Aug. 1895, die als jongeling op zijn bureau was werkzaam gesteld. Men heeft van hem: Beschrijving van de ijzeren traliebrug over de Maas bij Maastricht in Verh. K. Inst. v. Ing. 1858-59 (ook in het Fransch uitgegeven, Parijs en Luik 1858); met N.H. Henket: Onderzoek over smalle spoorwijdte op Java (Rotterd. 1870); en met P.J. Siedenburg: De transportkabel (Rotterd. 1871). Ramaer Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Cornelia Johanna van der Hoeven | geb. 1819 overl. 20 Nov 1856 |
Huwelijk: | 23 Apr 1840 | Breda |
Kinderen: | ||
Pieter Cornelis Kool | geb. 19 MRT 1842 overl. 15 MRT 1920 | |
Arthur Kool | geb. 21 Feb 1841 |