Maria Christina van Zeggelen
Geslacht: | Vrouw | |
Vader: | Wilhelmus Josephus van Seggellen | |
Moeder: | Constance Henriette Mastenbroek | |
Geboren: | 8 Juli 1870 | Den Haag |
Overleden: | 15 Juli 1957 | Huizen |
Aantekeningen: | Marie van Zeggelen groeide op in een gezin waar kunst - muziek, toneel, schilderkunst, poëzie - een voorname rol speelde. Haar vader, die stierf toen Marie acht jaar oud was, gold in zijn tijd als een populair humoristisch dichter; haar moeder, diens derde, 23 jaar jongere vrouw, schilderde. Vanaf 1884 volgde Marie lessen op de Akademie van Beeldende Kunsten in Den Haag, onder meer bij de schilder en etser Philippe Zilcken. Een vrij plotseling huwelijk op negentienjarige leeftijd met een 2e luitenant in het Nederlandsch-Indisch Leger maakte een einde aan haar vorming in het kunstzinnige Haagse milieu. Zij vertrok naar Indië met de mailboot 'Prins Hendrik', die in de Golf van Biskaje schipbreuk leed, een gebeurtenis door haar later, in 1928, beschreven in het bekroonde jongensboek Averij . Met onderbreking van verloven heeft Marie van Zeggelen, haar man bij zijn vele overplaatsingen volgend, 26 jaar in Nederlands-Indië op verscheidene eilanden gewoond. Het leven van Europese vrouwen in de koloniën vond zij geestdodend, en ze leed onder de eenzaamheid. Zij zocht afleiding in tekenen en corresponderen, terwijl ze, na de dood van haar enig kind in 1897, verhalen begon te schrijven voor een nichtje in Holland. Tussen 1901 en 1905 verschenen haar stukjes in het kindertijdschrift Ons Blaadje onder redactie van Nellie van Kol. Ook later heeft zij veel voor kinderen en jongeren geschreven. Haar bekendste en meest geprezen jeugdboek is De gouden kris. Een verhaal uit de nieuw veroverde streken van Zuid-Celebes uit 1908, waarin inlandse kinderen centraal staan, wat in die tijd vrij ongewoon was. Van 1906 tot 1907 woonde het echtpaar Kooij-Van Zeggelen in Zuid-Celebes, het gebied dat door de Boni-expeditie van 1905/1906 was 'gepacificeerd'. Haar man oefende hier tijdelijk de functie van civiel gezaghebber uit. De korte periode die zij er doorbracht was voor Marie van Zeggelen de gelukkigste van haar verblijf in Indië. Zij vond er een zinvolle taak in de omgang met de inlandse bevolking. In haar in 1910 verschenen boek De Hollandsche vrouw in Indië. Brieven van een zwervelinge , maar ook in verhalen en artikelen gaf zij er blijk van de denkbeelden van de zogeheten 'ethische politiek' te zijn toegedaan. Haar doopsgezinde opvoeding en religieuze aard waren daar niet vreemd aan. Volgens de ethici zou de inlandse bevolking het best 'beschaafd' kunnen worden naar Westeuropees model, dat wil zeggen: met Nederlandse hulp en onder rechtvaardig Nederlands gezag, waarbij onderdrukking en uitbuiting uit den boze waren. Dat Indië naar zelfstandigheid zou willen en kunnen toegroeien, lag nog buiten het gezichtsveld van de kleine groep vrienden van de wat vage ethische richting - waartoe ook J.H. Abendanon, C.Th. van Deventer, Nellie van Kol, C. van Vollenhoven en Augusta de Wit behoorden - en was, volgens hen, hoogstens op zeer lange termijn te verwezenlijken. Na haar verblijf op Celebes legde Marie van Zeggelen zich helemaal toe op schrijven en publiceren, onder meer in het Weekblad voor Indië en het Damesweekblad voor Indië . Van 1909 tot 1913 redigeerde zij bovendien het blad Buiten. Geïllustreerd Weekblad . In deze jaren ging zij zich actief inspannen voor vrouwenbelangen, werkte ze voor de Indische afdeling van de 'Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht', en was zij medeoprichtster van het 'Studiefonds tot Opleiding van Vrouwelijke Inlandsche Artsen'. De succesrijke Indische bijdrage aan de Nederlandse tentoonstelling 'De vrouw, 1813-1913' ontstond onder haar leiding. In 1916, het jaar van haar definitieve terugkeer in Nederland, werd zij de opvolgster van jkvr. Anna de Savornin Lohman als redactrice van het vrouwenweekblad De Hollandsche Lelie , dat ze naar een hoger peil wilde tillen. Talloze bijdragen over allerlei vrouwenvraagstukken, maar ook over Indië, leverde zij zelf. Tot juli 1919 oefende zij deze functie uit. Hoewel Marie van Zeggelen haar Indische jaren grotendeels onaangenaam gevonden heeft, zijn haar geschriften uit en over die tijd het boeiendst. Haar schetsen van Europese vrouwen, kinderen, militairen en het leven van de inlanders zijn raak, impressionistisch beeldend - soms illustreerde zij haar werk zelf -, in een stijl die duidelijk de invloed van de door haar bewonderde Tachtigers verraadt. Zij blijkt niet onkritisch te staan tegenover de werkwijze van de Nederlandse regering en de militairen, noch tegenover de inlandse adel; zij uit zich geëngageerd. Terug in Nederland bleef Marie van Zeggelen geregeld over Indië schrijven: in 1945, toen zij 76 was, liet ze nog een sterk geromantiseerde biografie verschijnen van de Javaanse regentendochter die zich beijverde voor meer vrijheid en ontwikkelingsmogelijkheden voor inlandse meisjes: Kartini. Een baanbreekster voor haar volk . Intussen had Marie van Zeggelen, na haar echtscheiding gedwongen van haar pen te leven, een grote hoeveelheid artikelen, verhalen, kinderboeken en al dan niet historische romans het licht doen zien. Vele bevatten autobiografisch materiaal, zoals Koloniaaltje uit 1920, De Erven Burdee uit 1932 en Machteld ter Crone. Roman uit de Haagse wereld der vorige eeuw uit 1950. Haar historische romans zijn veelal op dezelfde wijze opgebouwd: een niet (zo) bekende figuur, meestal een vrouw, is hoofdpersoon in een voorbije wereld, waarin de historisch-groten terloops binnenwandelen. De opgeroepen historische omstandigheden zijn hinderlijk stereotiep en oppervlakkig; hier wreekt zich een gebrek aan scholing in onderzoek. Slechte mensen worden gestraft, en uiteindelijk komt alles op zijn pootjes terecht. Het werk dat zij later, vanaf haar vijftigste publiceerde, is terecht te rangschikken onder de verguisde damesromans, waarin over het algemeen, maar zeker ook bij haar, sterke vrouwen - die zich uiteindelijk schikken in hun lot - op de voorgrond treden en fel contrasteren met hun mannelijke antipoden. Van haar persoonlijke betrokkenheid, haar strijdbaarheid op het terrein van de vrouwenemancipatie en haar kritische geest lijkt echter in haar 'Hollandse' tijd weinig over. Geen werk haalt het meer bij bijvoorbeeld de 'schetsen uit Celebes' in de Onderworpenen uit 1908. Ook terug in Nederland bleef zij zwerven; woonde nu weer in haar geliefde Den Haag, dan weer dichter bij haar vrienden in Amsterdam, tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Betuwe, ten slotte in Huizen. Van haar kritische onafhankelijkheid gaf Marie van Zeggelen weer onomwonden blijk toen naar haar idee de Nederlandse PEN-club zich in 1933 niet duidelijk genoeg keerde tegen de 'anti-humanistische daden der Duitsche regeering' (brief aan Nico van Suchtelen, 1-6-1933). Zij wilde liever 'als een vergeten schepsel verdwijnen, dan iets te danken te hebben aan de nieuwe orde' schreef ze naar aanleiding van de instelling van de Kultuurkamer (aan Henriëtte Mooy, 28-12-1941). Bij dit alles bleef zij de charmante, gedistingeerde, Haagse, oude dame, die ook in haar laatste, zeer moeilijke jaren van ziekte en armoede haar humor en geestkracht behield. A: Collectie-M.C. van Zeggelen in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage. P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties o.a.: de toneelstukken Kampements-idylle (Amsterdam, 1926) en Boeddhakind. Indisch spel in vier bedrijven (Amsterdam, 1927), de historische romans De plaetse aan de Veght. Romantisch verleden van het huis Over-Holland (Amsterdam, 1930), Een liefde in Kennemerland (Amsterdam, 1936), Een hofdame uit de 18e eeuw (Amsterdam, 1937) en Festijnen en perikelen (Amsterdam, 1939). Gedichten en een groot aantal artikelen in o.a.: Buiten. Geïllustreerd Weekblad , De Hollandsche Lelie en De Oprechte Haarlemsche Courant . Een volledige bibliografie in: Gervaise Frings, 'Merck op al wat schoon en goed is en wel luidt.' Marie van Zeggelen, een schrijfster over Nederlands-Indië (Doctoraalscriptie geschiedenis R.U. Leiden, 1989). L: H. van Malsen, 'Marie van Zeggelen', in Na tien jaar Bond van Nederlandsche Tooneelschrijvers 1923-1933 (Delft, 1934) 173-182; Bep Vuyk, 'Ontmoeting met het verleden', in Oriëntatie 1 (1948) 4 (jan.) 25-26; Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische Spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven ... (3e bijgew. en herz. dr.; Amsterdam, 1978) 329-335; Marco Zanen, Een roeping in Indië. Het echtpaar Kooij-van Zeggelen in Zuid-Celebes, 1905-1907 ('s-Gravenhage, 1989); I.H. van Eeghen, ''Dichtung und Wahrheit': de families Calkoen en Gosse', in Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie en het Iconographisch Bureau 33 (1979) 158-177; Gervaise Frings, 'Merck op al wat schoon en goed is en wel luidt. Marie van Zeggelen, een schrijfster over Indië', in Indische Letteren 5 (1990) 1 (mrt.) 31-44. I: H. van Malsen, 'Marie van Zeggelen', in Na tien jaar Bond van Nederlandsche Tooneelschrijvers 1923-1933 (Delft, 1934) 174. Mw. P.E. van der Heijden-Rogier Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994) Laatst gewijzigd op 13-03-2008 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Herman Adrianus Kooij | geb. 1869 |
Huwelijk: | 18 Apr 1890 | Den Haag |
Scheiding: | 11 OKT 1921 | Haarlem |