Grietje Vos

Geslacht: Vrouw
Vader: Hinderikus Vos
Moeder: Hendrika Christina Eggink
Geboren: 10 Nov 1891 Nieuw-Amsterdam
Overleden: 1 Dec 1985 Winterswijk
Aantekeningen: Vos was het derde kind in een gezin van tien kinderen. Nog twee andere kinderen zouden bekendheid krijgen in de socialistische beweging. Het zesde, Maria Wilhelmina, maakte als Marie W. Vos naam als dichteres. Hun jongere broer Hein werd ingenieur en kreeg bekendheid als sociaal-democratisch econoom en politicus. In 1896 verhuisde het gezin Vos naar Tijnje in Friesland, waar beide ouders les gingen geven aan de openbare lagere school. Moeder Vos was in 1883 de eerste onderwijzeres die in Nederland werd aangesteld. Nadat zij eerst in het huishouden had geholpen, ging Vos zelf ook de opleiding voor onderwijzeres volgen. In 1910 behaalde zij de akte in Leeuwarden en verloofde zich met Jan Hilvers, die zij vier jaar eerder had leren kennen. Hij was onderwijzer in Ulesprong, vier kilometer buiten Tijnje, en lid van de SDAP, net als Vos' vader, die samen met Hilvers propagandavergaderingen bezocht en spreekbeurten hield. Hilvers voelde zich al gauw thuis bij de bewoners van 'het hoog kastanjehuis', zoals Vos haar ouderlijk huis betitelde. Hilvers voorzag haar regelmatig van boeken en kranten en moedigde zo haar ontwikkeling aan. Zij was geabonneerd op De Proletarische Vrouw en debuteerde in 1913 in dit blad met sprookjesachtige vertellingen voor kinderen, die later met illustraties van Tj. Bottema werden gebundeld in Guldenblauw (Rotterdam 1918). In 1915 kreeg zij een vaste aanstelling als onderwijzeres aan de school van haar vader. Daarnaast schreef zij door de natuur en de socialistische gedachte geïnspireerde verzen, die zij publiceerde in kranten, tijdschriften en vakbondsbladen. Na hun huwelijk in 1916 woonde het echtpaar Hilvers-Vos in Sloten, Leeuwarden, Erica en (van 1921 tot 1935) in Hengelo. Hier was hun huis een trefpunt voor mensen als A.M. de Jong, K. Vorrink en F. van der Goes, die kwamen logeren als er vergaderingen van de SDAP, het Instituut voor Arbeiders-Ontwikkeling (IvAO) of de drankbestrijding werden gehouden. Van het IvAO was Hilvers medeoprichter en secretaris. Een vruchtbare periode brak aan voor Vos, waarin zij niet alleen zes dichtbundels het licht deed zien maar ook publiceerde in een groot aantal, voornamelijk socialistische bladen. De verschijning van haar eerste gedichtenbundel, De nieuwe lent' (Amsterdam 1923), was een groot succes. Binnen vier weken was er een herdruk nodig en daarna volgden nog twee herdrukken. Als dichteres van het eenvoudig natuurgeluk en van de klassenstrijd in de traditie van C.S. Adama van Scheltema vond zij een warm onthaal. Adama van Scheltema zelf schreef een voorwoord bij de bundel. Hij had in haar een 'waarachtig muzenkind' ontdekt, een 'zingend hart'. De dienende maagd (Amsterdam 1924), Vos' volgende bundel, verhoogde haar populariteit nog. Volgens de mening van enkele recensenten verdiende de bundel een plaats 'onmiddellijk naast Henriette Roland Holst. Eenzelfde kracht, eenzelfde diep gevoel, een even prachtig rhythme waart door deze verzen'. Feller van toon en duidelijker gericht op de verheerlijking van de socialistische gedachte was Vlammende verten (Amsterdam 1927). De bundels Intermezzo (Blaricum 1925), De lichte uren (Amsterdam 1928) en De windharp (Blaricum 1932) bevatten ntuurlyriek. Een aantal gedichten van Vos werd op muziek gezet. Bovendien schreef zij naast spreekkoren voor de Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenclubs en de Arbeiders Jeugd Centrale: Weest bereid (Amsterdam 1930), De oordeelsdag (Amsterdam 1932), De kinderen roepen (Amsterdam z.j.), meer dan tachtig teksten voor kleinere en grotere koorwerken en liederen. Aan Jan Pierewiet (Assen 1933), de jeugdherberg-liederenbundel van B. Wolsey, droeg zij negentien liedjes bij, vrij uit het Duits vertaald of van eigen makelij. Van mei 1924 tot februari 1925 was Vos redactielid van De Socialistische Gids en van 2 november 1931 tot 2 november 1932 voerde zij de redactie van de kinderrubriek in het Volksblad voor Twente.
Toen er in 1932 op het Paascongres een scheuring plaatsvond in de SDAP en een meer links gerichte groepering een nieuwe partij oprichtte, de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP), bedankten Vos en haar man als lid van de SDAP en traden toe tot de OSP, die zij overigens na twee jaar weer verlieten. Vanaf het moment dat zij de SDAP verliet werd Vos doodgezwegen in SDAP en AJC. Hilvers werd, omdat een ambtenaar sinds 1934 geen lid mocht zijn van een organisatie als de OSP, ontslagen en gepensioneerd. Vos verweet de partijleiding starre onverzettelijkheid ten opzichte van de linkervleugel en veroordeelde 'deze brute geweldspolitiek die eerder in het programma van een Mussolini dan van een SDAP past'. Zij voelde zich niet langer geroepen de lofzanger van de partij te zijn. In 1935 verhuisde het echtpaar Hilvers naar Schoorl. Samen met Roland Holst, Van der Goes, Maurits Dekker en anderen nam ze plaats in het comité van aanbeveling van het Ernst Eckstein Comité Holland, dat Duitse antifascisten steunde. Na enige tijd werd ze ook penningmeester van dit comité. Samen met tientallen anderen ondertekende zij in 1938 het 'Mei-manifest van Nederlandse kunstenaars' van het Kunstenaarscentrum voor Geestelijke Weerbaarheid. Omdat er steeds minder reden was voor de optimistische toekomstverwachting die de eerdere poëzie van Vos had gekenmerkt, droogde haar dichterlijke bron langzaam op. De bundel De eeuwige strijder (Amsterdam 1936) bevatte, al deed de titel anders vermoeden, natuurlyriek. In verband met de oorlogsdreiging werd het huis van het gezin Hilvers in Schoorl door het Nederlandse leger gevorderd en zij verhuisden wederom, nu naar Lochem. Ook hier onderhielden zij contacten met socialistische kringen en mensen uit de geheelonthoudersbeweging. Tijdens de oorlog zat de door haar typografische vormgeving van AJC-publikaties in sociaal-democratische kring gevierde kunstenares Fré Cohen twee weken bij Vos ondergedoken, schuin tegenover een school waar Duitse soldaten gelegerd waren. Cohen had zich diverse keren door gedichten van Vos laten inspireren, onder meer voor illustraties bij het titelgedicht van De nieuwe lent' voor het AJC-blad Opgang (1924), bij een lang gedicht voor een jubileumnummer van De Proletarische Vrouw (1930) en bij een gedicht voor het jubileumnummer van De Transportarbeider (1938). Na de Tweede Wereldoorlog publiceerde Vos weinig. In 1947 berichtte uitgeverij Querido haar dat alle bij die uitgeverij uitgegeven bundels waren uitverkocht. Twee jaar later verscheen nog een bundel voor grotere kinderen, Rozemarijn (Amsterdam 1949), met daarin een bewerking van Multatuli's 'De Japanse steenhouwer'. Ook voltooide Vos een (nooit gepubliceerde) bewerking van het Tristan en Isolde-verhaal, waaraan zij al in Leeuwarden was begonnen. In 1952 schreef zij het gedicht 'Auschwitz' voor het Comité Auschwitz Herdenking en in 1954 een zangspel 'Zonnekinderen'. Na de dood van haar man op 16 oktober 1956 verscheen geen nieuw werk meer van haar hand. Zij ging bij haar dochter wonen en leidde een teruggetrokken leven. Zij was graag in de natuur en bleef verzen schrijven die niet aan de openbaarheid werden prijsgegeven. Maar er bleef belangstelling voor haar werk, dat regelmatig werd herdrukt in bloemlezingen.
ARCHIEF: Collectie Margot Vos in Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (Den Haag).
PUBLIKATIES: bijdragen in: Van vijf moderne dichters (Amsterdam 1922); Meiregen. Een bundel kinderverzen (Amsterdam 1927; met illustraties van Raoul Hynckes); bijdragen in: Tijdsignalen. Bloemlezing uit moderne revolutionaire poëzie (Amsterdam 1930); De poort (z.pl. z.j.; spreekkoor); De Opstandige Jeugd en de Daad op de Zeven Provinciën (z.pl. z.j.; spreekkoor); 'Herinneringen aan den dichter C.S. Adama van Scheltema' in: Geschenk 1933 (z.pl. 1933) 137-143; daarnaast publikaties in onder meer: Het Jonge Volk, Opgang, De Sociaal-Democraat, Links Richten, Het Volksblad, De Nieuwe Tijd, De Fakkel, Leven en Werken, De Vrouw en Haar Huis, De Amsterdammer, De Ploeg, De Roode Wekker, De Stukadoor, De Metaalbewerker, De Mijnwerker, Vrede.
LITERATUUR: H.C. ter Weeme-Hilvers, F.R. ter Weeme, Margot Vos, overzicht van haar leven 1891-1985 (Winterswijk 1991); H. Krosenbrink, 'Honderd jaar geleden werd Margot Vos geboren' in: Jaarboek Achterhoek en Liemers, deel 15 (1992).
PORTRET: Grietje Vos, Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (Den Haag)
Auteur: Margot de Waal
Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 7 (1998), p. 246-249

Gezin 1

Huwelijkspartner: Jan Hilvers geb. 14 Apr 1886 overl. 16 OKT 1956
Huwelijk: 7 Apr 1916 Opsterland
Kinderen:
  Hendrina Christina Hilvers Female geb. 22 Juli 1918