Carolus Maria Joannes Franciscus Goseling
Geslacht: | Man | |
Vader: | Egbertus Johannes Cornelis Goseling | |
Moeder: | Mathilde Caroline Françoise Heijman | |
Geboren: | 10 Juni 1891 | Amsterdam |
Overleden: | 14 Apr 1941 | Buchenwald |
Aantekeningen: | Na zijn middelbare schoolopleiding aan het St. Ignatiuscollege te Amsterdam ging hij in 1909 rechtsgeleerdheid studeren aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij in 1916 zijn doctoraal examen behaalde en tevens promoveerde op stellingen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij gemobiliseerd als reserveofficier bij de artillerie. Van 1919 tot 1937 was hij als advocaat en procureur gevestigd te Amsterdam. Daarnaast bekleedde hij een groot aantal functies in het openbare leven, met name op politiek en sociaal gebied. Hij was o.a. secretaris van de Commissie XII van de Hoge Raad van Arbeid (1920-1922); plaatsvervangend voorzitter van het scheidsgerecht voor gemeentewerklieden; lid van het college van toezicht, zoals bedoeld in art. 119 der Ziektewet; lid van de Raad van toezicht, zoals bedoeld in art. 32 der Land- en Tuin-bouwongevallenwet; voorzitter van het kringbestuur der R.K. Kiesverenigingen in de kieskring Amsterdam; secretaris van de Vereeniging tot Weldadigheid van de Allerheiligste Verlosser, die het beheer voerde over ca. 25 R.K. scholen in Amsterdam. Op 17-9-1929 werd hij benoemd tot lid van de Tweede Kamer in de vacature van jhr.mr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck en zou dat tot 1937 blijven. Een jaar later volgde hij deze ook op als voorzitter van de Roomsch-Katholieke Staatspartij (1930-1937). Van 1936-1937 was hij bovendien voorzitter van de fractie der R.K.Staatspartij in de Tweede Kamer. Op 24-6-1937 nam hij als minister van Justitie in het 4de kabinet Colijn zitting. Bij de kabinetsverwisseling van 25-7-1939 nam hij ontslag. In augustus 1939 trad hij, bij de mobilisatie van het Nederlandse leger, in actieve dienst als reservekapitein der artillerie. In het najaar van 1940 behoorde hij tot de groep van prominente Nederlanders, die door de bezetter bij wijze van represaillemaatregel tegen de internering van Duitsers in Nederlandsch-Indië werden gegijzeld en overgebracht naar het concentratiekamp Buchenwald. Daar overleed hij op 14 april 1941 aan een longontsteking. Gedurende zijn betrekkelijk korte, maar krachtige politieke loopbaan verwierf hij bekendheid als vernieuwer van de R.K. Staatspartij. Onder de energieke leiding van de nieuwe voorzitter vond bijna meteen een aantal reorganisaties plaats, die de partij niet alleen beter moesten doen functioneren maar haar ook een nieuw gezicht moesten geven. Hij streefde naar een katholieke partij, 'innerlijk levend, gaaf en sterk, draagster van een staatsleer naar eigen beproefde beginselen, beschikkende over wezenlijk staatkundige invloed'. De formulering van deze beginselen in het Algemeen Staatkundige Program der R. K. Staatspartij (1936) kwam voor het grootste deel door zijn toedoen tot stand. Daarnaast streefde hij naar een betere communicatie tussen de verschillende partijgeledingen. Voor dit doel stichtte hij het Centraal Adviesbureau voor Gemeentepolitiek (1931), van waaruit hij de oprichting van de Federatie van Vereenigingen van R.K. Gemeenteraadsleden en haar officieel orgaan De Gemeenteraad bevorderde. Een jaar later riep hij het maandblad De R.K. Staatspartij als officieel partijorgaan in het leven, in 1935 gevolgd door het propagandablad De Opmarsch. Daarnaast stimuleerde hij de uitgave van de brochurereeks voor de Kernen der partij, die de katholiek staatkundige inzichten moesten verdiepen en verbreiden. Door zijn toedoen werd in 1938 aan het partijbureau een afzonderlijk Indisch Documentatiebureau verbonden. Hij heeft ook de aankoop en vestiging van het Partijbureau in 's-Gravenhage bevorderd, dat in 1933 als het Dr. Schaepmanhuis is geopend. Als fractieleider der RKSP bevorderde hij, dat in 1937 de liberaal-confessionele samenwerking van het tweede en derde kabinet-Colijn werd verbroken en dat een terugkeer naar de christelijke coalitie werd beproefd. Als minister van Justitie trad hij tot het 4de kabinet-Colijn toe. Zijn voortvarendheid stuitte echter op bezwaren van vele kanten, omdat men zijn slagvaardige besluitvorming in delicate bestuursproblemen duchtte (wilde bussen, vreemdelingenbeleid). Door de geruchtmakende Zaak-Oss (1938), werd zijn naam verguisd met name door een lastercampagne in de NSB-pers en een zeer kritisch-wantrouwige reactie in de liberale en neutrale pers (vooral De Telegraaf). Deze affaire was in niet onbelangrijke mate mede de oorzaak van de val van het 4de kabinet-Colijn. Een onderzoek door een Kamercommissie stelde weliswaar zijn persoonlijke integriteit boven twijfel doch achtte de de door hem ter zake genomen maatregelen niet genoegzaam gemotiveerd. Pijnlijk getroffen heeft hij zich uit de politiek teruggetrokken. De Osse zaak is ten slotte zelfs de aanleiding voor zijn gijzeling en dood geworden. In hun jacht op bekende Nederlanders pikten de Duitsers hem op, aanvankelijk in een cynisch misverstand speurend naar een 'gewissen Herrn Oss'. In het beruchte concentratiekamp Buchenwald stierf deze politicus, die tijdens de jaren dertig om zijn onkreukbaarheid en idealisme zoveel aanhang en vertrouwen had genoten, met name onder de katholieke jongeren. A: Collectie-Goseling in Archief R.K. Staatspartij dat zich bevindt in Archief Katholiek Documentatie Centrum te Nijmegen. P: C.M.J.F. Goseling, Gezonde volksinvloed en sterk overheidsgezag. Staatkundige democratie ('s-Gravenhage, 1933). L: H. Hermans, Parlementaire geschiedenis van jaar tot jaar, 1938-1939. (Hilversum, 1939) 30-31; 103-116; De R. K. Staatspartij 10 (1941) 78-84; Omhoog. Parochieblad voor het aartsbisdom Utrecht 12 (1945) 7 (11 augustus) 5; J.P. Gribling, P.J.M. Aalberse, 1871-1948 (Utrecht, 1961). Proefschrift Nijmegen; P.J. Oud . Het jongste verleden Parlementaire geschiedenis van Nederland 2e dr. (Assen, 1968) VI, 115-137; J. Beaufays, Les partis catholiques en Belgique et aux Pays-Bas, 1918-1958 (Brussel, 1973). I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 545. J.H. Roes Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979) Laatst gewijzigd op 13-03-2008 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Elisabeth Paula Hermina Maria Menken | |
Huwelijk: | 13 Sept 1915 |