Louis Maria Albertus Kuitenbrouwer
Geslacht: | Man | |
Vader: | Carel Hendrik Kuitenbrouwer | |
Moeder: | Gerharda Maria Leemreize | |
Geboren: | 27 Feb 1904 | Utrecht |
Overleden: | 4 MRT 1958 | Utrecht |
Religie: | Rooms Katholiek | |
Beroep: | schrijver, pseud. o.a. Albert Kuyle | |
Aantekeningen: | Kuitenbrouwer groeide op in een katholiek middenstandsmilieu. Na een weinig succesvolle schoolcarrière ging hij op zestienjarige leeftijd de journalistiek in bij het Utrechtse dagblad Het Centrum. Reeds op jonge leeftijd gaf Kuitenbrouwer, die vooral bekend werd onder zijn pseudoniem Albert Kuyle, blijk van zijn literaire begaafdheid; vanaf 1923, dus nog voor zijn twintigste jaar, publiceerde hij poëzie in o.m. Roeping en Het Getij. In 1924, het jaar waarin hij debuteerde met de verzenbundel Seinen, was hij intensief betrokken bij de oprichting van De Gemeenschap. Maandschrift voor Katholieke Reconstructie. Dit periodiek zou van 1925 tot en met september 1941 het leidende literaire tijdschrift der katholieke jongeren worden. Gedurende de periode 1925-1933 was Kuyle verbonden aan het tijdschrift, aanvankelijk - met een tussenpoos van anderhalf jaar - als redactiesecretaris, later als redacteur. Het karakter van De Gemeenschap werd door zijn vele artikelen sterk mede bepaald. Onder zijn literaire bijdragen vielen vooral de korte, toen moderne verhalen op, die hij deels opnam in De Bries (1929) en Weerlicht (1933). Met deze bundels verwierf Kuyle faam als getalenteerd literator en leverde hij een bijdrage aan de vernieuwing van het proza. Zijn vitalistische novellen worden wegens hun functionaliteit en filmisch karakter terecht in verband gebracht met de nieuwe zakelijkheid. Berucht werd Kuyle door zijn bijdragen aan de polemische Hagel-rubriek van De Gemeenschap, die hij bundelde in Alarm (1934). In deze columnachtige stukjes, waarin hij dikwijls facetten van 'het rijke Roomsche Leven' scherp bekritiseerde, uitte zich een maatschappelijk engagement dat zich in de periode van zijn redacteurschap (oktober 1930 - december 1933) radicaliseerde. Kuyles streven richtte zich meer en meer op een rechtvaardiger, katholiek-corporatieve samenleving. Dit streven kwam niet alleen tot uiting in Kuyles artistieke werk, zoals zijn scenario voor de door Jan Hin geregisseerde film Kentering (1932) en zijn crisisroman Harten en brood (1933), maar ook in zijn betrokkenheid bij de RK Stormtroepen. Deze in 1933 o.a. door Kuyle opgerichte, semi-clandestiene organisatie streefde naar de vestiging van een christelijk-corporatieve samenleving. Kuyles participatie in de Katholieke Stormers-beweging impliceerde een kentering in zijn opvattingen, omdat hij voorheen elke politieke activiteit had afgewezen. Door oppositie van kerkelijke zijde verliep de beweging in de loop van 1934. De uitgeverij De Gemeenschap, voortgekomen uit het gelijknamige tijdschrift, had vanaf haar oprichting op 15 oktober 1925 onder leiding gestaan van Kuyle. Hij slaagde er door zijn artistiek-organisatorisch talent in, binnen enkele jaren een zowel wat boekverzorging als wat inhoud betreft opmerkelijk fonds te vormen. Kuyle, die met veel beeldende kunstenaars contact hield, was mede door het directeurschap van de uitgeverij de spil van het milieu rondom De Gemeenschap. Per 1 november 1932 vroeg en kreeg hij ontslag, toch nog 'eervol' ofschoon er op zijn zakelijk beleid dikwijls veel terechte kritiek was geleverd. Aan Kuyles band met het tijdschrift De Gemeenschap kwam eind 1933 onverwacht een eind. In de boezem van de redactie van De Gemeenschap leefden reeds geruime tijd - vooral persoonlijke, - tegenstellingen, die in het najaar van 1933 escaleerden. Anton van Duinkerken kreeg van de Stichting De Gemeenschap, die tijdschrift en uitgeverij beheerde, het tijdschrift toegewezen en Albert Kuyle moest, samen met zijn broer Henk Kuitenbrouwer, vertrekken. Onmiddellijk na zijn verwijdering uit de redactie richtte Kuyle met enkele geestverwanten De Nieuwe Gemeenschap op. De Nieuwe Gemeenschap (1934-1936) zou zich in de loop van 1935 ontwikkelen tot een fascistisch, fel antisemitisch blad, waarin met sympathie over Arnold Meijers Zwart Front werd geschreven. Kuyle, wiens door een steeds enghartiger katholicisme gevoede maatschappijvisie zich in rechts-extremistische richting had ontwikkeld, voelde zich sterk aangetrokken door deze radicale, fascistische splintergroepering. In 1936 kwam hij openlijk voor zijn lidmaatschap uit. Binnen het antisemitisch Zwart Front nam hij door zijn innemende, maar ook dominante persoonlijkheid al snel een vooraanstaaande positie in. Het gelijknamige weekblad van Zwart Front, waarin hij regelmatig publiceerde onder het pseudoniem Van Oldenzael, werd door zijn toedoen een goed verzorgd agitatieblad. De immer in geldproblemen verkerende Kuyle trachtte rond 1936 met zijn reclamebureau Maxim Reclame aan de kost te komen. De toen pas opgerichte uitgeverij Het Spectrum was klant van Maxim. Het contact met Het Spectrum zou aan het eind van de jaren dertig leiden tot een redacteursehap bij die uitgeverij, waar o.m. Kuyles belangrijke novellen-bundel Harmonika (1939) verscheen. Vanaf omstreeks 1935 stelde Kuyle bovendien zijn vlotte pen steeds vaker voor reclame ter beschikking aan allerlei bedrijven en instellingen. Zo werkte hij bijv. tot in de oorlog voor Bredero's Bouwbedrijf en schreef hij in opdracht van de Nederlandse Katholieke Metaalbewerkersbond St. Eloy over St. Eloy [1955]. Zwart Front was vlak voor de Duitse inval in Nederland omgezet in het gematigder Nationaal Front. Kuyle trad ook tot deze beweging toe, en tijdens de eerste bezettingsjaren publiceerde hij veelvuldig in pro-Duitse geest in beide bladen van Nationaal Front, De Weg en het Nederlandsch Dagblad. Evenals voor Zwart Front verrichtte Kuyle voor Nationaal Front, totdat deze organisatie in december 1941 door de Duitsers ontbonden werd, propagandistisch werk. Nadat Kuyle nog enige tijd had meegewerkt aan het gelijkgeschakelde Algemeen Handelsblad, staakte hij vanaf omstreeks 1943 zijn publikaties. Teneinde uitzending naar Duitsland te voorkomen werkte hij vanaf 1 mei 1943 voor het Bureau Oogstvoorziening van het departement van Landbouw en Visscherij. Na de oorlog zou Kuyle voor zijn pro-Duitse en antisemitische publikaties uit de oorlog driemaal ter verantwoording worden geroepen. Allereerst in 1945 door de Eereraad voor de Letterkunde, die hem tot 1 januari 1949 uitsloot. Toen Kuyle tegen deze beslissing in beroep ging, werd zijn uitsluiting door de Centrale Eereraad voor de Kunst verlengd tot 1 januari 1951. Vervolgens werd Kuyle door de Commissie voor de Perszuivering in 1947 voorlopig uitgesloten; deze uitsluiting uit een journalistieke functie werd op 28 april 1948 opgeheven. Ten slotte werd Kuyle in 1949 door de Utrechtse Kamer van het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam in een geruchtmakend proces veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf wegens opzettelijke hulpverlening aan de vijand. In cassatie werd dit in 1950 één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De opgelegde ontzetting van rechten als bijkomende straf werd bepaald op tien jaar. Toch bleef Kuyle, ondanks uitsluiting en bestraffing, geregeld in o.a. De Linie publiceren. Van de redactiekamer van dit jezuïetenweekblad maakte hij in de jaren 1949-1950 deel uit. Tevens was hij in 1948 enige maanden redacteur van De Vlaamse Linie. De toon in veel van Kuyles artikelen bleef onverminderd polemisch. Bij de Nijmeegse uitgeverij De Koepel, waarvoor Kuyle enkele jaren redactioneel werk verrichtte, verscheen in 1947 In Excelsis, een van Kuyles vele hagiografische publikaties. Kuyle werkte in de jaren vijftig ook nog voor uitgeverij De Lanteern, waar zijn laatste roman Kinderen der mensen (1954) verscheen. In deze roman verwerkte Kuyle de bij zijn werk voor Oostpriesterhulp, een religieuze hulporganisatie, opgedane ervaringen. Verder schreef hij in deze tijd vele hoorspelen voor de KRO. Aan literair belang heeft Kuyles naoorlogse werk sterk ingeboet. Ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag werd in 1954 een Liber amicorum... samengesteld. Niettemin was Kuyle door zijn oorlogsverleden en zijn ongewijzigde rechtse sympathieën geïsoleerd geraakt. De laatste levensjaren van deze leidende en strijdbare figuur uit de beweging der katholieke jongeren waren voor hem en zijn grote gezin, mede door financiële zorgen, zeer moeilijk. A: Archief-L.M.A. Kuitenbrouwer in Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage. P: Behalve de reeds genoemde publikaties: Zeiltocht (Maastricht, 1925); met Alben Helman, Van pij en burnous (Utrecht, 1927); Songs of Kalua (Maastricht, 1927); Jonas (Hilversum, 1934); Het land van de dorst (Hilversum, 1935); Rond een blauw meer (Hilversum, 1936); Een jaar vol heiligen (Utrecht, 1936); IX gedichten (Nijmegen, 1947); Mannetje windwijs (Utrecht, 1953); Rond Jezus' kleed (Utrecht, 1954). L: L.M.H. Joosten, Katholieken en fascisme 1920- 1940 (Hilversum, 1964); Wouter Paap, Literair leven in Utrecht tussen de beide wereldoorlogen (Utrecht, [etc., 1970]) 17-23; B.R.C.A. Boersema, De Linie. 1946-1963. Een weekblad in handen van jezuïeten (Amsterdam, 1978); Harry Scholten, Aspecten van het tijdschrift De Gemeenschap (Baarn, 1978); idem, 'Zwarte jagers op de Heer. Over Albert Kuyle en De Nieuwe Gemeenschap', in Bulletin 9 (1980-1981) 85 (april 1981) 91-93; Hans Anten, Van realisme naar zakelijkheid. Proza-opvattingen tussen 1916-1932 (Utrecht, 1982); Doris Wintgens, 'De kwestie Aad de Haas', in De doorbraak van de moderne kunst in Nederland in de jaren 1945-1951. Onder red. van W. Stokvis (Amsterdam, 1984) 167-172; Th.A.P. Bijvoet [et al.]. De Gemeenschap ('s-Gravenhage, 1986); Hans Schippers, Zwart en Nationaal Front. Latijns georiënteerd rechts-radicalisme in Nederland (1922-1946) (Amsterdam, 1986). I: Website Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren: http://www.dbnl.org/auteurs/beeld.php?id=Kuyl001 [25-10-2007]. Th.A.P. Bijvoet Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989) Laatst gewijzigd op 12-11-2013 |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Magdalena van Rees | geb. 31 OKT 1910 |
Huwelijk: | 1 Juli 1929 | Zwitserland |