Hendricus Josephus Franciscus Marie Sneevliet
Geslacht: | Man | |
Vader: | Anthonie Sneevliet | |
Moeder: | Henrica Johanna Woutera van Mackelenbergh | |
Geboren: | 13 MEI 1883 | Rotterdam |
Overleden: | 13 Apr 1942 | Leusden |
Aantekeningen: | Sneevliet groeide op in een vrij arm proletarisch gezin te 's-Hertogenbosch. Met financiële steun van de Bossche Loge van de Vrijmetselarij werd hij in staat gesteld de HBS te volgen. Na zijn eindexamen (1900) trad hij als aspirant adjunct-commies in dienst bij de staatsspoorwegen, met als eerste standplaats Zutphen. Daar werd hij lid van de SDAP en de Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel (NV). Na het beëindigen van zijn driejarige opleiding werd hij gedetacheerd in Zwolle (1904), waar hij zijn loopbaan als vakbondsman en politicus eerst goed begon. Vanaf 1906 kon de energieke en talentvolle Sneevliet als bestuurslid (sinds 1907 als voorzitter) van de SDAP-afdeling Zwolle een zeer grote bijdrage leveren aan herstel en uitbouw van de door de nederlaag van 1903 verzwakte beweging. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1907 werd hij gekozen tot sociaal-democratisch raadslid. In datzelfde jaar kwam het plaatselijk weekblad De Sociaal-Democraat tot stand met Sneevliet als voornaamste redacteur. Hij kwam in aanraking met het intellectueel-marxistisch milieu rond het theoretische blad De Nieuwe Tijd door zijn contact met Henriette Roland Holst. Zij oefende enige tijd grote invloed op hem uit. Tot haar overgang naar het religieus-socialisme bleven zij met elkaar bevriend. Sneevliets bekwaamheid als organisator, propagandist en redacteur alsook een weer opkomende militante stemming bij een deel van de bondsleden brachten hem in de NV snel naar voren. Op het congres van november 1909 werd hij gekozen tot bezoldigd bestuurder en ondervoorzitter (om Jan Oudegeest die ook NVV voorzitter was te kunnen vervangen), in januari 1911 tot voorzitter. De bond ondersteunde de in juni 1911 in Engeland begonnen internationale zeeliedenstaking. In Rotterdam nam de bij het NVV aangesloten Volharding aan deze actie deel, in Amsterdam de met het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) verbonden Algemeene Nederlandsche Zeeliedenbond. De eerste boekte voorspoedig succes, de tweede breidde de staking uit maar leed ten slotte een nederlaag. Het NVV wenste alleen de eigen aangesloten bonden tijdens reguliere acties te steunen. Daartegenover stonden een aantal NVV-bonden, waaronder de NV, het NAS en op het politieke vlak de Sociaal Democratische Partij (SDP) en een niet onbelangrijke minderheid in de SDAP. Onder zware druk van het NVV besloot het SDAP-congres van april 1912 de band met de vakcentrale te laten prevaleren. Sneevliet en Roland Holst verlieten de partij. Voor hen waren samenhang en solidariteit van de hele arbeidersbeweging doorslaggevend. Sneevliet werd lid van de SDP. Dit was voor zijn tegenstanders aanleiding om hem in de leiding van zijn bond ten val te brengen. Op het vervolgcongres van de NV in Amsterdam (juli 1912) trok Sneevliet zijn kandidatuur voor het voorzitterschap in. Zijn positie was onhoudbaar geworden. Aangezien ook de SDP-leiders er weinig voor voelden hem een positie van betekenis aan te bieden werd hij waarschijnlijk gesterkt in de neiging zijn heil elders te zoeken: in 'Indië'. Politiek keerde hij nog voor zijn vertrek (februari 1913) terug naar de SDAP. Een baan bij het Soerabaiasch Handelsblad, het orgaan van de suikerbelangen in Oost-Java, hield Sneevliet niet lang vol. Door bemiddeling van de socialist D.M.G. Koch kon hij in Semarang terecht als secretaris van de Handelsvereeniging (een Kamer van Koophandel in wording). In dit handels- en transportcentrum van Midden-Java heerste toen een vrij verlicht politiek klimaat in de koloniaal-Europese gemeenschap. Er ontstond een zeer voorzichtige ontwikkeling van vertegenwoordigende lichamen met een nog uiterst beperkt kiesrecht voor Indonesiërs. De laatsten ontwikkelden eigen sociale en politieke activiteiten in enkele organisaties, die vooralsnog uiterst gematigd optraden. Dit gold niet voor de Indische Partij, die aanhang onder de radicale Indonesiërs kreeg, in 1913 verboden werd maar een voortzetting vond in Insulinde. Daarnaast functioneerde de eerste Indonesische massabeweging, de Sarekat Islam (SI), een sociaal heterogene en nog prenationalistische organisatie. Sneevliet voelde zich in eerste instantie het meest aangetrokken tot de Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel (VSTP), een door Indo-Europeanen beheerste gemengde vakbond, gevestigd in Semarang, met een basis van lager Indonesisch personeel: een vrij unieke situatie. Als ervaren spoorwegvakbondsman zag Sneevliet kans de leiding te verkrijgen van het orgaan De Volharding en hoofdbestuursposities. Ook zag hij zich gesteund door een toegewijde kring van medewerkers als Harry Dekker en Semaoen. Binnen een paar jaar slaagde hij er in van de VSTP een moderne strijdbare bond te maken met een meerderheid aan Indonesische leden, de proletarische massabasis voor de latere communistische beweging. Op politiek vlak was het voor Sneevliet en zijn radicale medestanders veel moeilijker een doorbraak naar de massa te bewerkstelligen. Op 9 mei 1914 werd in het Soerabajasch Marinegebouw, het centrum van de Bond voor Minder Marine-Personeel in Indonesië, door een dertigtal Nederlandse sociaal-democraten de Indische Sociaal-Democratische Vereeniging (ISDV) opgericht. Aanvankelijk niet meer dan een propagandaclub groeide deze uiteindelijk uit tot de op één na grootste communistische partij van Azië. Sneevliets streven een anti-kapitalistische partij te ontwikkelen gebaseerd op de werkende massa's zowel tegenover het Nederlandse koloniale regiem als tegenover de Indonesische geprivilegieerde elites stuitte op veel weerstanden, vooral van een groepje overtuigde SDAP-ers die zich fel verzetten tegen de uitbouw van het blad Het Vrije Woord tot een revolutionair orgaan. Onder invloed van de Russische revolutie oriënteerden Sneevliet en ir. A. Baars zich op de 'Zimmerwalder Linke', die zou uitmonden in de Communistische Internationale. Sneevliet had inmiddels de SDAP weer verlaten (maart 1916) en was door de fusie van Roland Holst's Revolutionair Socialistische Vereeniging (RSV) met de SDP in 1916 opnieuw lid van de SDP geworden (vanaf november 1918 de Communistische Partij in Nederland, CPN). Sneevliets dynamiek en het enthousiasme van de radicale kring om hem heen brachten een aantal relatief gematigde ISDV-ers ertoe actief met de revolutionairen te blijven meewerken. Geheel geïsoleerd trad de engere SDAP-groep in september 1917 uit de ISDV en richtte de Indische Sociaal-Democratische Partij op. Om uit het isolement te komen koos de ISDV voor een nauwe samenwerking (ook in de vorm van het lidmaatschap) met Insulinde. Dit verschafte tijdelijk een podium voor openbaar optreden, maar weerhield Sneevliet er niet van Insulinde scherp te kritiseren. Hij brak Insulinde's invloed in de VSTP en bestreed de opportunistische zig-zag-bewegingen van de leiding, die krampachtig probeerde nationalistisch leiderschap te combineren met het handhaven van privileges verbonden aan het Europeaan-zijn. Het felst ging hij te keer tegen het flirten met de 'Aziatische grote broer' Japan. Een breuk kon zo niet uitblijven. Het winnen van de sympathie van een aantal Indonesiërs lukte allereerst door Sneevliets aanhoudende ondersteuning van vervolgde radicale journalisten, maar ook via de VSTP, de beïnvloeding van lokale Sarekat Islam-afdelingen (Semarang, Soerabaja, Batavia) en het geruchtmakende proces tengevolge van zijn artikel 'Zegepraal', een lofzang op de Februari-revolutie in Rusland, die aan de Javanen ten voorbeeld werd gehouden. De aanhoudende kritiek van Sneevliet en Baars op de timiditeit en het opportunisme van de Sarekat. Islamleiders, die een veel sterkere positie in de massa hadden dan de Insulindeleiders, had op den duur effect. In het rode bolwerk-in-opbouw Semarang kon de hele SI-afdeling worden veroverd door Sneevliets enthousiaste leerling Semaoen. In het beslissende jaar 1917 kwam het tot confrontaties op alle fronten. Sneevliet werd ontslagen door de Handelsvereeniging en trad in dienst van de VSTP als propagandist. De doorwerking van het Europese revolutionaire klimaat in Azië leidde tot een climax in november 1918 met de matrozen- en soldatenbeweging, die tot vorming van raden overging. Sneevliet had samen met zijn vriend J.A. Brandsteder een sterke invloed op de Bond voor Minder Marine-Personeel in Indonesië uitgeoefend. De vorming van deze raden gaf de doorslag voor zijn uitzetting uit Nederlands-Indië, nadat hiervoor al jaren stemming was gemaakt vanuit conservatieve kringen. Op 20 december vertrok Sneevliet naar Nederland. Pogingen zijn externering ongedaan te maken hadden niets uitgehaald. Terug in Nederland bleek dat de CPN onder leiding van Wijnkoop doctrinaire kritiek op Sneevliets ISDV-politiek had en er nog steeds weinig voor voelde hem een belangrijke positie in de partij te geven. Meer mogelijkheden waren er in het NAS, dat in die tijd vrij nauw met de CPN samenwerkte. Zo speelde Sneevliet een actieve rol in de grote transportarbeidersstaking van februari-april 1920. Zijn hart bleef echter naar Azië trekken. Als vertegenwoordiger van de uit de ISDV voortgekomen Partai Komunis Indonesia (PKI) woonde hij onder de naam Maring het tweede congres van de Komintern (juli-augustus 1920) in Moskou bij, waar voor het eerst het nationale koloniale vraagstuk uitgebreid aan de orde kwam. Geconfronteerd met het dilemma - hetzij principiële oriëntering op de vorming van autonome arbeidersorganisaties (M.N. Roy), hetzij samenwerking met en ondersteuning van de 'nationaal revolutionaire' beweging (het 'burgerlijk' nationalisme) kwam men uit op een compromis met een accent op het laatste. Vanuit zijn Indonesische ervaringen kon Sneevliet zich goed vinden in dit compromis. Lenin had zoveel vertrouwen in hem, dat Sneevliet voor de Komintern naar China werd gestuurd. Toen hij daar in juni 1921 aankwam, was de politieke situatie chaotisch. De communisten waren zeer afhankelijk van de opstelling van de regionale warlords. Zijn voorkeur ging uit naar samenwerking met de nationalisten in het zuiden, omdat hij weinig vertrouwen had in de kleine en zeer heterogene Chinese Communistische Partij, waarvan hij het eerste congres in juli 1921 meemaakte. Meer vertrouwen had hij in de vakbeweging. Midden augustus 1921 werd op zijn voorstel te Shanghai het Arbeids-Secretariaat opgericht als coördinatie-centrum. In december 1921 reisde Sneevliet naar het hoofdkwartier van Sun yat-sen in Guilin (Kweelin) om tot samenwerking te komen tussen Sovjet-Rusland (wellicht ook de Chinese Communistische Partij) en de nationalistische beweging, de Kuomintang. Dit contact leverde geen resultaat op. Maar de daarna opgedane ervaringen in Kanton tijdens de zeeliedenstaking bevestigden zijn voorkeur voor het zuiden en voor nauwe samenwerking met de nationalisten. De Chinese communisten zelf voelden meer voor een zo zelfstandig mogelijke positie. Sneevliet probeerde tegenover dit verzet in Moskou het Executief Comité van de Komintern (ECCI) in zijn zitting van 17 juli 1922 voor zijn politiek te winnen, naar het leek met succes. Hij kreeg zekere volmachten, maar kort daarop kwam er ook tegenwerking vanuit de Komintern. Terug in China kon hij op het tweede nationale congres van de Chinese Communistische Partij slechts gedeeltelijk zijn lijn doorvoeren. De meerderheid wilde hoogstens vanuit zelfstandigheid met de Kuomintang samenwerken en niet 'intreden'. Eerst op het derde congres (10-20 juni 1923) zag hij kans met hernieuwde steun van het ECCI, de intrede-tactiek te doen accepteren. Hij was het echter niet eens met de wijze waarop de Sovjet-Russische staat de nieuwe politiek toepaste, namelijk met financiële en militaire hulp aan de Kuomintang in plaats van het accent te leggen op de omvorming van de organisatie tot een echte politiek bewuste revolutionaire massapartij en de bestrijding van de militaristische neigingen van de Kuomintang-leiders. Geleidelijk aan raakte Sneevliet steeds meer geïsoleerd zowel door verharding van de politieke verhoudingen in Sovjet-Rusland als door persoonlijke omstandigheden. Een verblijf in Moskou (eind 1923-maart 1924) bood geen enkel perspectief. In april 1924 keerde Sneevliet voorgoed naar Nederland terug. Dat zijn rol op het Aziatische front uitgespeeld was, kon hij maar moeilijk verwerken. Zonder succes bood hij zijn revolutionaire diensten aan Sun Yat-sen aan. Contact met Indonesië was eenvoudiger doordat Indonesische zeelieden de koeriersdiensten verzorgden. In 1924 werd te Amsterdam onder auspiciën van de Komintern een PKI-bureau opgericht, bemand door Semaoen en twee oude rotten uit de ISDV/PKI: Piet Bergsma en Brandsteder. Sneevliet en Semaoen voerden de redactie van het orgaan Pandoe Merah (Rode Gids). Ter voorkoming van een vergaand isolement bij de toenemende vervolging door de koloniale regering kwamen Sneevliet en andere Nederlandse ex-ISDV-ers op voor de voortzetting van de interne en externe samenwerking met de (Partai) Sarekat Islam (PSI). De relatie werd door de PSI echter in 1923 al definitief verbroken. In Nederland zag Semaoen kans zich van de Hollandse patronage te ontdoen door het contact te monopoliseren, waarmee het isolement van de PKI ook internationaal bevestigd werd. Sneevliet was gedoemd deze ontwikkeling machteloos waar te nemen. Hij bleef tot het einde toe (1940) een intense belangstelling voor Indonesië aan de dag leggen. Hij organiseerde acties ter ondersteuning van vervolgde en veroordeelde communisten en onderhield contact met oude kameraden in het concentratiekamp te Boven-Digoel. Voor zijn krachtige solidariteitsactie voor de Nederlandse en Indonesische muiters van De Zeven Provinciën begin 1933 werd hij veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf. Het zwaartepunt van zijn activiteiten lag toen echter in Nederland. In mei 1924 was Sneevliet gekozen tot (bezoldigd) voorzitter en propagandist van het NAS, dat zijn onmisbare proletarische uitvalsbasis zou blijven tot aan de Duitse bezetting. Met een aantal communistisch georiënteerde NAS-kaders maakte hij deel uit van de CPN-opposities, die gesteund door de Komintern in 1925 de oude CPN-leiding onder aanvoering van Wijnkoop ten val brachten. Door de gerichtheid van de CPN op het NVV (de massavakbeweging) - en de steun hiervoor van de Rode Vakbewegings Internationale (RVI), waarbij het NAS zich had aangesloten verslechterde de verhouding tussen NAS en CPN. De aanhoudende communistische druk op het NAS, dat in ledental terugliep, om zich aan te passen was onaanvaardbaar voor Sneevliet, die met een groep NAS-communisten in 1927 uit de CPN trad en alle banden met de RVI en Komintern verbrak. Een moeilijke periode van heroriëntering en hergroepering brak aan buiten de sfeer van de Tweede en Derde Internationale, waarbij Sneevliet een aantal jaren vrij sterk Trotsky's invloed onderging. In 1929 kwam de Revolutionair Socialistische Partij (RSP) tot stand met Sneevliet als voorzitter. Hoewel onafhankelijk van het NAS ontstaan was het onvermijdelijk dat RSP en NAS dicht bij elkaar kwamen te staan. Zij waren de kernen waaromheen nog een aantal nauw verwante organisaties gegroepeerd waren zoals de Revolutionaire Jeugdbond en de NAS-Vrouwenbond. De RSP knoopte zowel contacten aan met Leo Trotsky en de zijnen als met de links-socialistische oppositiegroepen die zich deels verenigd hadden in het Parijse (later Londense) Bureau. Sneevliet bleef een zeker wantrouwen koesteren tegen allen, die niet totaal met de sociaal-democratie gebroken hadden, maar had ook bezwaar tegen de oriëntering van Trotsky op de massavakbeweging en diens scherpe kritiek op de NAS-binding. Ook de op den duur steeds sterkere neiging van trotskisten zich af te zetten tegen alles wat ook maar enigszins als 'centristisch' (= opportunistisch, niet-revolutionair) kon worden gekwalificeerd, verwierp hij. Bij Sneevliet prevaleerde de vitale behoefte aan direct contact met de arbeidersklasse boven de naar zijn mening al te radicale doorvoering van politieke principes. Met de in 1932 uit de SDAP-oppositie voortgekomen Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP) werd contact gezocht. In juli 1932 werd het Comité Anti Fascisme en Oorlog (Antifo) opgericht, waaraan behalve het NAS ook anarchistische en antimilitaristische organisaties deelnamen. Internationaal werd de samenwerking van RSP en OSP bevorderd door de zogenaamde Verklaring van Vier (RSP, OSP, de Duitse Sozialistische Arbeiter Partei, en de trotskistische Internationale Kommunistische Liga). Heel moeizaam fuseerden de twee partijen in 1935 uiteindelijk tot Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij (RSAP), die geen onverdeeld succes werd. Veel naar verhouding politiek naïeve linkse sociaal-democraten konden niet tegen de meer geharde kaders van de Sneevliet-kern op. Toch werd een behoorlijk aantal OSP-ers blijvend in de RSAP opgenomen. Door toedoen van Sneevliet ontplooide de beweging een grote activiteit op het terrein van bedrijfsacties, werklozenorganisatie, strijd tegen fascisme en oorlog en ondersteuning van de Spaanse revolutie. Hoewel hij dat hoogstens als een aanvullende, propagandistische taak zag, weerde Sneevliet zich ook in de Tweede Kamer, waarin hij tijdens zijn gevangenschap in 1933 gekozen was. De doorwerking van de crisis, de neergang van de gehele arbeidersbeweging en de druk en bestrijding van de kant van overheid, stalinisme en sociaal-democratie troffen de Sneevliet-mensen ernstig. Zij voelden zich een belegerd bastion, dat zich overigens staande hield. De laatste jaren voor de oorlog gaven een lichte opleving van de RSAP te zien. Het ledental nam toe en er werd succes geboekt bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1939. Sneevliet kwam in de Amsterdamse raad en werd herkozen als lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland. In 1938 kwam het tot een breuk met de in dat jaar formeel opgerichte Vierde Internationale, een daad die Sneevliet als een kunstmatig, geïsoleerd gebaar zag. Naast de reeds genoemde tegenstellingen gaf de vernietigende kritiek van de Vierde Internationale op de Partido Obrera d'Unificación Marxista (POUM) in Catalonië, die door Sneevliet en de RSAP met een buitengewone inzet ondersteund werd waarschijnlijk de doorslag. Sneevliet bleef naar internationale samenbundeling zoeken. In 1938 ontstond het Internationaal Arbeiders Front tegen de oorlog, een zeer brede, linkssocialistische alsook oppositioneelcommunistische samenbundeling van organisaties uit meer dan tien landen, waarin Sneevliet een belangrijke rol speelde. Onder druk van de internationale oorlogsdreiging werd tijdens het kongres van de RSAP in september 1938 een aparte besloten vergadering van vertrouwensmensen gehouden ter bespreking van mogelijke illegaliteit bij een bezetting. Na de Duitse bezetting werd de RSAP op 14 mei 1940 opgeheven. In de loop van juli-september kwam een nieuwe illegale organisatie, het Marx-Lenin-Luxemburg-Front (MLL-Front) onder leiding van Sneevliet (Amsterdam), Willem Dolleman (Den Haag) en Ab Menist (Rotterdam) tot stand, met als primair doel de klassenstrijd te voeren tegen de fascistische bezetter en zijn Nederlandse handlangers. Het MLL-Front ontplooide een grote propagandistische activiteit: een serie Bulletins onder redactie van Sneevliet, Spartacus en Brieven aan Sociaal-Democraten. Sneevliet vertaalde de Junius-brochure van Rosa Luxemburg. De Februaristaking werd enthousiast ondersteund. Men werkte een tijdlang samen met de groep De Vonk. Sneevliet verwachtte dat de oorlog en ondergang van de traditionele arbeidersbeweging ruimte zouden scheppen voor grootscheepse hergroepering. Maar het isolement bleef. Een politiek strijdpunt binnen het MLL-Front betrof de ondersteuning van de Sovjet-Unie. Sneevliet stelde dat de Duits-Russische oorlog op dezelfde interimperialistische voet moest worden beschouwd als die tussen de geallieerden en de fascistische mogendheden. Dit veroorzaakte grote deining bij degenen, die dichter bij het standpunt van Trotsky stonden (onvoorwaardelijke ondersteuning van de Sovjet-Unie tegen buitenlandse aanvallen). De dreiging met een afscheiding door Dolleman hielp de discussie open houden. Op het moment van de bezetting had Sneevliet onmiddellijk moeten onderduiken. Hij zwierf met zijn vrouw van het ene adres naar het andere tot de Duitse autoriteiten hem en de hele leiding van het MLL-Front op het spoor kwamen. Voor het Duitse Obergericht op 7-9 april 1942 deed Sneevliet nog een uiterste, problematische maar vergeefse poging het leven van zijn kameraden te redden. Op 13 april werden zij gefusilleerd. In zijn persoonlijk leven had Sneevliet in de loop der jaren vele moeilijkheden te verwerken gekregen (onzekere maatschappelijke positie, echtscheiding, de dood van beide zoons en vervolging). Terwijl hij streefde naar een massabeweging zag hij zijn invloed steeds meer ingeperkt tot betrekkelijk kleine militante groeperingen. Dat hing niet alleen samen met het slechte politieke getij, maar ook met bepaalde politieke principes. Knap getekend is hij door zijn schoonzoon Sal Santen in Sneevliet, rebel (Amsterdam 1971). Archief: Archief H.J.F.M. Sneevliet in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens, 223-224). Publicaties: Internationale Klassenstrijd. De stakingen in het transportbedrijf (Amsterdam 1911; oorpronkelijk verschenen in De Nieuwe Tijd); Waarom het te doen is! (Hilversum 1912; met N. Nathans); Het Proces Sneevliet. De sociaal-democratie in Nederlandsch-Indië (Semarang 1917; met A. Baars); Mijn uitzetting. Vergeefs verweer tegen de eerste politieke externeering onder den 'nieuwen koers' (Semarang 1918); Tegen machtswaan en misleiding! De staking in het transportbedrijf (Rotterdam 1920; met E. Bouwman); De daad nu. Oppositie en revolutionaire vakbeweging (Amsterdam 1932); Het Proces Sneevliet (Amsterdam 1934); Storm in de Jordaan. Spontaan verzet tegen steunverlaging (Amsterdam 1934); Hoe komen we tot eenheid van actie (Zaandam-Amsterdam 1935; met P. de Groot); Een lichtstraal uit het Zuiden (staking in Tilburg 1935), (Amsterdam 1935), Spartacus ontwaakt (Nergenshuizen 28 februari 1941; onder pseudoniem Baanbreker). Literatuur: H.J. van Braambeek, Van lichten en schiften. Gedenkboek van de Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel 1886-1936 (z.pl. 1936); M. Perthus (red.) Voor vrijheid en socialisme. Gedenkboek van het Sneevliet Herdenkingscomité (Rotterdam 1953); H.P.L. Wiessing, Bewegend Portret. Levensherinneringen (Amsterdam 1960); S. Santen, Sneevliet, rebel (Amsterdam 1971); F. Tichelman, Henk Sneevliet. Een politieke biografie (Amsterdam 1974); M. Perthus, Henk Sneevliet. Revolutionair socialist in Europa en Azië (Nijmegen 1976); V. Bultsma, E. van der Tuin, Het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond 1923-1940 (Amsterdam 1980); W. Bot, Tegen fascisme, kapitalisme en oorlog. Het Marx-Lenin-Luxemburg Front juli 1940-april 1942 (Amsterdam 1983); Internationaal Socialisme. Teksten van Revolutionaire Socialisten. H. Sneevliet, A. Menist, W. Dolleman (Rotterdam 1984); F. Tichelman, Socialisme in Indonesië (Dordrecht 1985); H. Buiting, Richtingen- en partijstrijd in de SDAP. Het ontstaan van de Sociaal-Democratische Partij in Nederland (SDP) (Amsterdam 1989); M. Eekman, H. Pieterson, Linkssocialisme tussen de wereldoorlogen (Amsterdam 1987);T. Saich, The origins of the first United Front in China. The role of Sneevliet (alias Maring) (Leiden 1991); E. Schwidder en F. Tichelman, Het proces Sneevliet / door A. Baars en H. Sneevliet (Leiden 1991); B. v.d. Plas, Henk Sneevliet. Een politieke bibliografie 1905-1940 (Amsterdam 1994); S. Sneevliet, Mijn jaren in Stalinistisch Rusland (Den Haag 1994); N. Markus, 'Waarom schrijf je nooit meer?' Briefwisseling Henriette Roland Holst-Henk Sneevliet (Amsterdam 1995); S. Santen, De nalatenschap van Henk Sneevliet (Amsterdam 1995); E. Etty, Liefde is heel het leven niet. Henriette Roland Holst 1869-1952 (Amsterdam 1996); 'Henk Sneelvliet (1883-1942)' in: E. Vanvugt, Nestbevuilers. 400 jaar Nederlandse critici van het koloniale bewind in de Oost en de West (Amsterdam 1996) 163; A.v.d. Horst, Inventaris van het archief van Henk Sneevliet (1883-1942) (1901) 1907-1942 (1945-1984) (Amsterdam 1997); J.M. Peet, L.J. Altena, C.H. Wiedijk (red.), Honderd jaar sociaal. Teksten uit honderd jaar sociale beweging en sociaal denken in Nederland (Den Haag 1998); G. Voerman, De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale (1919-1930) (Amsterdam /Antwerpen 2001). Zie het Sneevliet archief bij het IISG Auteur: Fritjof Tichelman Oorspronkelijk gepubliceerd in: BWSA 1 (1986), p. 111-119 Laatst gewijzigd: 31-05-2015 (voornamen ouders gecorrigeerd). 30-01-2016 (spelling naam derde echtgenote verbeterd). 17-7-2019 (passage gemeenteraadsverkiezingen 1907 gecorrigeerd). |
Gezin 1
Huwelijkspartner: | Maartje Geertruida Margaretha Elizabeth Visser | geb. 20 Aug 1882 overl. 11 Jan 1952 |
Huwelijk: | 11 Jan 1906 | Zwolle |
Scheiding: | 18 Dec 1907 | Zwolle |
Gezin 2
Huwelijkspartner: | Engelbertha Johanna Brouwer | geb. 2 OKT 1880 overl. 13 Feb 1966 |
Huwelijk: | 20 Juli 1909 | Zwolle |
Scheiding: | 26 Sept 1924 |
Gezin 3
Huwelijkspartner: | Sima Lwowna Zolkowskaja | |
Huwelijk: | 21 Dec 1926 | |
Scheiding: | 26 MEI 1928 |
Gezin 4
Huwelijkspartner: | Wilhelmina Hendrika Draaijer | geb. 5 Aug 1894 overl. 20 Aug 1965 |
Huwelijk: | 26 Aug 1931 | Amsterdam |